1978 – nr. 2 – juni

TICCIM, het Derde Internationaal Kongres over het Behoud van Industriële Monumenten was niet de enige bekommerd om de zorg voor en het zich documenteren over het industrieel erfgoed,
handel tegelijkertijd over de studie der industriële geschiedenis (vooral dan de materiële aspekten van deze), en over de brede verbreiding van de resultaten van deze studie.

Door tal van sprekers werd terminaal dat het onderwerp niet enkel “voer voor specialisten” mocht blijven, maar op een brede sociale basis die uitgebouwd te worden. Tevens werd de nadruk gelegd op de industriële archeologie culturele archeologieWelk materiaal is niet afhankelijk van de inhoud ervan en wordt opgeslagen in jouw sociaal-economische sfeer.

TICCIM is aldus het derde kongres van deze aard.

Het eerste Kongres (FICCIM) vond in 1973 plaats in het industrieel-archeologisch open museum van Ironbridge (Engeland), dat begon met de European Museum of the Year Award.

Het Tweede Internationaal Kongres (SICCIM) werd opgericht in 1975, georganiseerd in het Deutsche Bergbau Museum in Bochum (DBR).

TICCIM wordt georganiseerd in Zweden (Stockholm en Grangarde) door de Zweedse Nationale Dienst voor Monumentenzorg, het Nordiska-Museum, het Technologisch Museum van Stockholm en de Zweedse Vereniging voor Industriële Archeologie.

De Konferenties werden op 30 mei 1978 geopend door minister Jan-Erik Wikström, Minister van Nationale Opvoeding.

Tevens werd alvast aangekondigd dat het seizoen 1978-1979 in Zweden zal worden uitgesproken tot « Jaar van het Industrieel Erfgoed“. Tal van manifestaties en tentonstellingen worden gepland, zowel in Stockholm als in verschillende okale en regionale musea. Van de zijde van Monumentenzorg zullen bijzondere inconsistent gedaan worden om de belangrijkste relikten te vrijwaren en om tot gerestaureerd over je heen te gaan.

Kongresdeelnaam

Magazijnen zijn niet meegerekend, maar er zijn 19 landen genoemd: Zweden (36 landen), Groot-Brittanië (16), West-Duitsland (12), Frankrijk (10), Nederland (8), Finland (7), Denemarken, Zwitserland , Polen (elk 6), Italië, Noorwegen, USA (4), Ganada,
DDR (3), Japan, Oostenrijk (2), België, Hongarije en Ierland (1).

Rede door Jan-Erik Wikström,
Zweedse minister van Nationale Opvoeding

De oude industriële landen bevinden zich nu in een moeilijke periode van aanpassing. De oorzaken zijn bekend: de afhankelijkheid van olie, de energiecrisis en het groeiende vermogen van de ontwikkelingslanden om met hun leraren te concurreren en soms zelfs te overtreffen. En de gevolgen zijn evenzeer bekend: deze opmerkelijke combinatie van stagnerende industriële productie, toenemende werkloosheid en stijgende prijzen.

Zweden is zwaar getroffen. Sommige takken van economische activiteit die ons honderd jaar geleden naar de grote industriële revolutie hebben geleid, en die onze welvaart tientallen jaren hebben volgehouden, falen nu, en dit geldt voor ijzererts, staal en pulp. Wij zijn geen pessimisten; misschien was het zelfs nuttig om getrakteerd te worden op dit ruwe ontwaken na veel te veel jaren van zelfgenoegzaam vertrouwen in onze hulpbronnen.

Wat we nu meemaken is een periode van industriële transformatie. Zo’n ingrijpend veranderingsproces is altijd pijnlijk. Mensen worden negatief getroffen, niet alleen vanwege de werkloosheid, maar ook omdat veel vormen van ambacht of beroepsvaardigheden, die nog maar kort geleden nog niet ter discussie stonden, plotseling hun betekenis hebben verloren. Ook voor het materiële milieu zijn de gevolgen verstrekkend. Ze hebben een zware impact op industriële installaties en werknemerswoningen, soms zelfs tot het punt waarop hele gemeenschappen in beroering komen en zich onzeker voelen over hun toekomst.

Zoek op de site

Zoekopdracht