Edmund Halley wordt onsterfelijk
Nu de grootmeester de methode had aangegeven, was het eigenlijk niet zo moeilijk meer om die uit te werken. Maar dit kon alleen maar gebeuren door iemand die in het werk van Newton geloofde. En dat was zijn vriend Edmund Halley, die naar de aanwijzingen van Newton de baan van 24 kometen wist te berekenen, kometen die in 1337, in 1472 en verder in de 16e en 17e eeuw te zien waren. Zo stelde hij vast dat de komeet die hij in 1682 had geobserveerd – en waarvan ook positiebepalingen waren gebeurd op de sterrenwachten van Parijs en Greenwich, respectievelijk door Jean Picard en John Flamsteed – inzake gegevens overeenstemde met deze die waargenomen werd door Kepler en Longomontanus in 1607 en met deze geobserveerd door Apianus te Ingolstadt in 1531.
Hij vond namelijk volgende elementen:
Als
Ω de lengte is van de klimmende knoop;
i de helling op het vlak van de ecliptica (inclinatie);
ω de richting van de grote as;
q de kortste afstand tot de zon,
jaar | Ω | i | ω | q | beweging |
1682 | 50°48′ | 17°42′ | 301°36′ | 0,58 | retrograad |
1607 | 50°21′ | 17°02′ | 302°16′ | 0,58 | id. |
1531 | 49°25′ | 17°56′ | 301°39′ | 0,57 | id. |
De duur van de omwenteling was dus ongeveer 76 jaar. Het verschil van tijdsduur van de ene omwenteling tot de andere verklaarde Halley door storingen veroorzaakt door de grote planeten. Daaruit bleek dat de halvegrote as 18 maal groter was dan deze van de aardbaan. Deze komeet naderde de zon dichter dan Venus en verwijderde zich verder dan Neptunus (toen nog de meest verwijderde planeet van ons zonnestelsel).
Deze vergelijkende studie van de kometen, aangevangen in 1695, werd door Halley gepubliceerd in 1705, in een verhandeling getiteld A synopsis of the astronomy of comets, waarin hij niet aarzelde te voorspellen dat de komeet van 1682 zou terugkeren in 1757 of 1758. Een verbeterde en aangevulde editie van dit werk verscheen in 1749, samen met zijn planetentabellen.
Halley zou de juistheid van zijn voorspelling niet meer beleven. Hij stierf, als directeur van het observatorium van Greenwich, op 25 januari 1742. Vanaf 1757 werd in alle observatoria en door veel amateurs naar de komeet uitgekeken. Maar 1758 liep ten einde en menigeen ging reeds twijfelen aan de juistheid van de voorspelling, toen op 25 december, terwijl anderen kerstmis vierden, de boer-amateur-astronoom John Palitzch, uit de omgeving van Dresden, inderdaad de komeet terugzag die Halley 53 jaar vroeger had voorspeld. Deze staartster, die voortaan de naam Halley zou dragen, kwam op 13 maart 1759 in haar perihelium. Ze was terug op het appel in 1835 en 1910, en nu in 1985-1986 was zij er weer!
Edmund Halley heeft als astronoom misschien belangrijker prestaties op zijn actief dan de voorspelling van de terugkeer van een komeet – hij toonde de eigenbeweging van de sterren aan en gaf nuttige aanwijzingen voor de bepaling van de zonneparalax – maar zijn komentenvoorspelling heeft hem onsterfelijk gemaakt. Daarmee was tevens het sterkste argument geleverd voor de gravitatietheorie van Newton, die op het vasteland onder de aanhangers van de cosmologische theorie van Descartes nog altijd werd genegeerd of bestreden, terwijl daarmee ook grotendeels een einde werd gesteld aan een nog uit de Oudheid voortlevende kometenangst.
Bijzonderste geraadpleegde werken
F. Bodifée & M. Gyssens, 1985 – Halley 1986. Hove.
F. Boefer, 1873. – Histoire de l’astronomie depuis ses origines jusqu’à nos jours. Paris.
F. Boquet, 1925. – Histoire de l’astronomie. Paris.
N. Calder, 1982. – De Komeet komt. Baarn.
J.B. Delambre, 1817. – Histoire de l’astronomie ancienne. Paris.
J.B. Delambre, 1819. – Histoire de l’astronomie du moyen-âge. Paris.
J.B. Delambre, 1821. – Histoire de l’astronomie moderne. Paris.
C. Flammarion, 1925. – Astronomie populaire. Paris.
J. Meeus, 1985. – De periodieke Komeet Halley en haar verschijning in 1985-1986, Hemelkalender, 83-100.
Th. Moreux, 1928. – Le ciel et l’univers. Paris.
A. Pannekoek, 1951. – De groei van ons wereldbeeld. Amsterdam-Antwerpen.
A. Quetelet, 1864. – Histoire des sciences mathématiques et physiques chez les Belges. Bruxelles.
R. Taton, e.a., 1957-58. – Histoire générale des sciences, dln. I en II. Paris.