Aristoteles verdeelde het universum in twee goed van elkaar te onderscheiden delen. Het eerste deel strekte zich uit vanaf het middelpunt, dus van uit de aarde, tot de sferen van de maan. Dat was het sub-lunaire of ondermaanse gebied van de vier elementen: aarde, water, lucht en vuur, waar bestendig verandering en vergankelijkheid aanwezig was. Daar boven, dus verder weg van het centrum, had met het zgn. etherische gebied, waarin de hemellichamen bewogen, en dat eeuwig en onveranderlijk was.
In die gedachtengang konden de kometen, die onregelmatig opdoken, schijnbaar willekeurige banen beschreven en bestendig van vorm en uitgestrektheid veranderden, alleen maar behoren tot het ondermaanse. Volgens Aristoteles waren ze niets anders dan condensaties van vurige dampen in de bovenste lagen van de atmosfeer.
Die stelling zou vele eeuwen stand houden. Wel waren er enkele anderen, zoals Seneca, die er naderhand een afwijkende mening op nahielden. Seneca, die leefde in het begin van onze jaartelling, in een tijd toen het nog mogelijk was dat één brein alle gebieden van het menselijke weten kon omvatten, behandelde in zijn Quaestionum naturalium libri VII, de kometen. Hij aanvaardde de thesis van een zekere Apollonius van Mindos (van wie we niets afweten), die de kometen wel onder de hemellichamen classificeerde en ze beschouwde als planeten van een speciale soort, die meestal onzichtbaar bleven omdat ze bewogen in ver uitgestrekte banen.
Maar de autoriteit van Aristoteles zorgde ervoor dat alle afwijkende meningen niet de minste kans maakten, en positieve bewijzen voor het tegendeel zouden nog lang op zich laten wachten.
Plinius de oudere, die zijn weetgierigheid met zijn leven moest bekopen bij de grote uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Chr., sprak in zijn Naturalis Historia ook over de kometen. Hij zorgde er voor de oudste bekende classificatie naar hun vorm, en beweerde dat kometen hoogstens 80 dagen zichtbaar zijn, maar nooit minder dan 7 dagen.
Ptolemaeus (2e eeuw) heeft in zijn samenvattend handboek van de antieke geocentrische astronomie, de Syntaxis Mathematica (Almagest), noch in zijn bijbel van de astrologie, de Tetrabiblos, de kometen vernoemd, aangezien ze volgens Aristoteles – wiens mening hij volgde – niet tot de hemellichamen behoorden.
Kometen in het volksgeloof
Hoewel kometen in de astrologie eigenlijk geen rol spelen – aangezien de oude inzichten daar blijven voortleven en ze niet eens als hemellichamen worden beschouwd, terwijl ze bovendien zich niet uitsluitend vertonen op het werkterrein van de astrologen: de dierenriem – werden ze toch in het volksgeloof opgenomen als hemelse, door God gezonden, waarschuwingstekens of voorboden van ernstige gebeurtenissen. En omdat bij, of kort na het verschijnen van een komeet altijd ergens een koning op sterven lag, een veldslag werd uitgevochten, een natuurramp zich voordeed of een epidemie de bevolking teisterde, had men geen moeite om de noodlottige invloed of de nefaste getuigenis van kometen aan te tonen.
Maar er waren ook kometen die een betere reputatie genoten, of door sommigen werden genegeerd. Zo geloofden de oude Romeinen dat de komeet, die te zien was in 43 vóór onze jaartelling, de naar de hemel opstijgende ziel was van Julius Caesar, die het jaar voordien was vermoord.
Toen meer dan een eeuw later de zieke keizer Vespasianus, die niet naar de raad van zijn lijfartsen wilde luisteren, op de verschijning van een komeet werd gewezen, zou hij gezegd hebben dat die « harige ster » hem niet verontrustte, maar veel meer een gevaar betekende voor de koning van de Parthen – waarmee de Romeinen voortdurend overhoop lagen – aangezien deze laatste een stevige haardos bezat en hij zelf kaal was. Dat Vespasianus kort daarop stierf was voor het volk een bewijs te meer voor de rampspoedige betekenis van een komeet.
Op het beroemde, 70-meter lange tapijt van Bayeux, dat zou vervaardigd zijn op bevel van Mathilde, de gemalin van Willem de veroveraar, werd de komeet van 1066 aangebracht, omdat hij Willem zou geleid hebben bij de verovering van Engeland en in de slag bij Hastings, terwijl de Engelse Koning Harold II (die bij Hastings zijn troon en zijn leven verloor) er te zien is als iemand die blijkbaar van de komeet niet veel goeds verwacht.
De komeet van 1301 heeft de Italiaanse kunstschilder Giotto di Bondone daarentegen beroemd gemaakt. Immers het jaar daarop kreeg deze kunstenaar de opdracht een fresco, voorstellende De aanbidding der wijzen, aan te brengen op een muur van de Scrovegnikapel te Padua. De kunstenaar was waarschijnlijk nog zo onder de indruk van de opvallende komeet die hij enkele maanden vroeger had waargenomen, dat de kerstster die hij boven de stal aanbracht de vorm kreeg van een komeet ! Zo ontstond de mening dat de ster die volgens het Matthaeus-evangelie de geboorte van Jezus aankondigde en de wijzen uit het Oosten was voorgegaan, eigenlijk een staartster was. Al heeft men hieromtrent niet de minste zekerheid en al heeft Giotto een gok gewaagd, deze voorstelling verschaft hem in elk geval de eer dat de ruimtesonde, die nu naar de komeet van Halley werd gestuurd, naar hem – Giotto – werd genoemd,
De meest besproken kometenverschijning is ongetwijfeld deze geweest van juni 1456, drie jaar na de verovering van Constantinopel door de Turken en die beschouwd werd als een waarschuwing voor de verdere overrompeling van Europa door de volgelingen van Mohammed. Laplace vertelde in zijn Exposition du système du monde (1796), waarin hij zijn theorie van hel planetenstelsel ontwikkelde, dat bij die bedreiging paus Calixtus III openbare gebeden voorschreef waarin men zowel de komeet als de Turken bezwoer (conjurait) en Arago schreef in de Annuaire pour 1832 dat de verschrikte Calixtus gebeden voorschreef en de komeet en de Turken excommuniceerde, dus in de ban deed! Sommige auteurs voegden hieraan toe dat de paus bij deze gelegenheid het Angelus invoerde.