1984 – 7(1)

Het doel dat aan de ‘doctrine van affiniteiten’ wordt toegekend, is volgens onze auteur drieledig; deze doctrine moet in feite helpen bij de analyse, chemische verschijnselen verklaren en uiteindelijk de resultaten van reacties voorspellen. Dit is wat de tweede zin van de memoires uitdrukt.

In 1758 werden de Newtoniaanse ideeën volledig verspreid in Europese wetenschappelijke kringen. Jean-Philippe de Limbourg werd zich er, zoals we hierboven al zeiden, bewust van tijdens zijn studie in Leiden, vooral bij P. van Musschenbroek. Het is dus niet verrassend om uit de tweede paragraaf te lezen hoe de ideeën van aantrekking en affiniteit met elkaar verbonden kunnen worden:

Door observaties en dagelijkse ervaringen merken we tussen verschillende lichamen een eigenschap op waardoor ze de neiging hebben elkaar te naderen en zich te verenigen, zoals tussen twee druppels water die elkaar raken of niet ver van elkaar verwijderd zijn, dichterbij komen en elkaar raken. samenvoegen tot één

deze eigenschap, wat het principe ook is, staat bekend onder de naam Aantrekking, Rapport, Affiniteit» [[ Jean-Philippe de Limbourg, Dissertatie over chymische affiniteiten, die de natuurkundeprijs van het jaar 1758 won voor het chemische deel, in het oordeel van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Belles Lettres en Arts, van Rouen, Luik, 1761 ] ].

Hieronder maakt de auteur onderscheid tussen fysieke aantrekkingen, verantwoordelijk voor zwaartekracht-, magnetische en elektrische verschijnselen, die echte of specifieke aantrekkingen zijn, overgelaten aan de algemene fysica en chemische affiniteit:

Afb. 2. – De affiniteitentabel van Jean-Philippe de Limbourg (1758).

Omdat de chemie beperkt is tot die van deze eigenschappen, die worden uitgevoerd door een darmbeweging van de delen van de verschillende stoffen en die we waarnemen tussen verschillende natuurlijke lichamen, ... staan ze bekend onder de namen Relaties of Affiniteiten ( enz.) »[[ Ibid., p. 10. ]]

Om het door de Academie van Rouen gevraagde fysisch-mechanische systeem te bouwen, stelt Limbourg voor om het volgende plan te volgen:

  1. Onderzoek de aard van de lichamen waarmee affiniteiten worden uitgeoefend;
  2. de aard van de oorzaken van de affiniteiten zelf afleiden;
  3. de verschillende lichamen bepalen waarin affiniteiten worden waargenomen;
  4. dankzij de observaties en verklaringen die we daaruit hebben getrokken, kunnen we het resultaat voorspellen van de operaties die de Chemische Kunst voor ogen heeft.

Het project van Limbourg is daarom omvangrijk en ambitieus, aangezien het tot doel heeft tegelijkertijd de aard, de oorzaak en de graden van de gevolgen van affiniteiten (de neiging tot vereniging) te achterhalen en een compleet systeem voor de verklaring van de chemie op te bouwen. Dit systeem zal noodzakelijkerwijs gebaseerd zijn op de observatie van feiten waaruit we de principes zullen afleiden. We moeten in dit methodologische protest de invloed zien van de methode van experimentele natuurkundigen van wie Limbourg les kreeg in Nederland en Frankrijk.

De vier hierboven genoemde stellingen vormen de vier hoofdstukken waarin het proefschrift is onderverdeeld.

In het eerste hoofdstuk probeert de auteur de verschillende stoffen die affiniteit voor elkaar hebben, te classificeren op basis van hun aard, en hij beschouwt drie klassen:

  1. Identieke lichamen, van dezelfde aard of van dezelfde soort, zoals twee druppels water of kwik die elkaar aantrekken en verenigen – door capillaire aantrekking, laten we dat hier benadrukken –; Het gaat dus om de vereniging van substanties die een duidelijke gelijkenis vertonen.
  2. De tweede beschouwde categorie verschilt weinig van de eerste; de stoffen in kwestie zijn in feite gedeeltelijk identiek, zonder in hun totaliteit identiek te zijn. De affiniteit die hen verenigt, is daarom nog steeds een affiniteit van gelijkenis. Deze stoffen zijn bijvoorbeeld brandbare lichamen die het beroemde phlogiston (principe van ontvlambaarheid) gemeen hebben.
  3. De derde categorie levert een interpretatieprobleem op.
    De stoffen die daar worden geclassificeerd, zijn in feite stoffen die verenigen en die in wezen onmiskenbaar verschillend lijken. Het ongemak van de auteur komt tot uiting in de omzeilde formules die hij gebruikt:

We zien dat verschillende materialen samenkomen in een homogene massa, op een manier die naar alle waarschijnlijkheid niet wordt uitgevoerd door identieke delen van deze materialen, zoals in de tweede klasse, maar door delen die in wezen heel verschillend zijn, hoewel waarschijnlijk vergelijkbaar of op de een of andere manier met elkaar overeenkomen » [[Ibid., p.15. ]]

Het tweede hoofdstuk is getiteld ‘Over de aard en oorzaken van affiniteiten’. Jean-Philippe de Limbourg onderzoekt en belicht uitvoerig de moeilijkheden die men tegenkomt bij het verklaren van alle waargenomen verwantschappen, vanuit het identiteitsbeginsel. Hij bekritiseert de hypothesen die door scheikundigen zijn bedacht om tussen ongelijksoortige stoffen die onmiskenbaar verenigen, ‘een zogenaamde uniformiteit’ tot stand te brengen, waardoor ze het principe van gelijkenis op hen kunnen toepassen. Hij schrijft bijvoorbeeld:

Sommige van deze aannames kunnen goed gefundeerd zijn; maar als we ze zo graag zouden willen generaliseren als de verklaring van affiniteiten door het identiteitsbeginsel zou kunnen vereisen, zou dat neerkomen op redeneren op grond van een principieel verzoek en tegen het bewijsmateriaal van de feiten in, die soortgelijke effecten vertonen, veroorzaakt door zaken die, volgens alle schijn is wezenlijk anders »[[Ibid., p 18.]]

Zoek op de site

Zoekopdracht