1986 – 9(1)

HET ONROEREND GOED ERFGOED

Jacques LIEBIN
Directeur van het Centraal Regionaal Ecomuseum

Samenvatting

Het onroerend patrimonium.

Sinds 1975 wordt het in België uitgegeven door het Centrum voor Industriële Archeologie.

De constitutionele evolutie van België leidde tot de communitarisering van de industriële archeologie, die werd overgenomen door VVIA (1978) in Nederland en door PIWB (1984) in Nederland.

Sedert 1975 zijn de vooral lokale de westelijk: dit wordt aangetoond door voorbeelden inzake het onroerend industrieel patrimonium.

Van een inventarisatie van ons industrieel patrimonium is dringend sprake, zowel wat het rood als het bewaren betreft, het heraanwenden de het varnietigen. Daarom zijn de inventarisaties regionaal gebaseerd.

afbeelding_4-2.jpg

Hydraulische lift, La Louvière.
Til uw boten op, La Louvière.

In november 1975 vond de tentoonstelling “The Reign of the Machine. Ontmoeting met industriële archeologie. Dankzij het gezamenlijke initiatief van het Gemeentelijk Krediet van België en de Société nationale de Crédit à l'Industrie was het meteen een enorm succes. Luc-Vr. Génicot studeerde er industriële archeologie en gebouwen [[Het bewind van de Machine. Ontmoeting met industriële archeologie, Brussel, 1975, blz. 36 tot 43.]]. Marinette Bruwier wilde benadrukken: “Onze steden zijn, net als onze arbeidersgemeenschappen, bezig met veranderingen. (…) de overhaaste, ultrasnelle verandering van onze ongeduldige eeuw heeft de neiging alles te laten verdwijnen uit een verleden dat we lijken te willen vergeten. De pagina wordt omgeslagen. Waarom moet ze verdwijnen? » [[Idem, Brussel, 1975, p. 168. ]].

Als in 1951 de hele Fourneau Saint-Michel als historisch monument werd geclassificeerd, was het vooral vanaf de jaren zeventig dat de Commissie voor Monumenten en Landschappen geïnteresseerd raakte in onroerend goed industrieel erfgoed. De aankoop van Grand-Hornu door Henri Guchez in 1971 behoedde de site voor een onherstelbare vernietiging. Het is ook op deze bevoorrechte locatie dat op 26 en 27 mei 1973 gedeeltelijk de eerste industriële archeologieconferentie plaatsvond. Aan het einde ervan zal de beslissing worden genomen om de non-profitorganisatie Centre d'Archéologie op te richten, waarvan de statuten zal verschijnen Belgische instructeur 13 februari 1975.

Het was dan ook een voorspoedig jaar, 1975. De industriële archeologie had in ons land haar adelbrieven verworven.

Vanaf het begin heeft het Centrum voor Industriële Archeologie zowel de classificatie en het behoud van een aantal industriële sites als de inventarisatie van oude industriële sites in zijn programma opgenomen.

De eerste taak van het Centrum is dan ook de inventarisatie van de sites waarvoor een standaardfiche werd opgesteld, dankzij de medewerking van Christiane Piérard, Luc-Fr. Génicot, E. Hélin, A. Linters, J. Mertens en F. Roelants du Vivier. Met de constitutionele evolutie van België zal het Centrum voor Industriële Archeologie langzaam uitsterven, gelukkig overgenomen door regionale initiatieven.

Het is in feite op regionaal niveau dat de actie op het gebied van de industriële archeologie zich na 1975 zal ontwikkelen. Het is hier niet mogelijk een volledig beeld te schetsen van de acties die hier en daar met meer of minder succes zijn uitgevoerd . Wat we kunnen zien is de afwezigheid van eenheid (van ontwerp en actie), precies degene die het Centrum voor Industriële Archeologie wilde.

In het Franstalige deel van het land werd het Hennuyer Centrum voor Industriële Geschiedenis en Archeologie (geboren in 1975), hoewel het zichzelf aanvankelijk een Hennuyer-functie wilde geven, er al snel toe gebracht zijn activiteiten te beperken tot de centrale regio het probleem van het redden van de steenkoolsite van Bois-du-Luc deed zich acuut voor [[Zie verder J. Liébin, De restauratie en rehabilitatie van objecten, musea en sites.]].

Aan het einde van de Maffle-conferentie (1976) stelde Jean-Pierre Ducastelle de ontwikkeling voor van een steengroevemuseum op de plaats van de voormalige Carrières Rivière à Maffle. Dit project wordt momenteel uitgevoerd[[F. Chantry, De honderd chaufours van Antoing in Doornik, Doornik, 1979, 320 pagina's. ]].

Zoek op de site

Zoekopdracht