In feite viel het door de kolendampen geproduceerde stof in de open smeltkroezen en veranderde de kleur van het gesmolten materiaal; Om hun mengsels te behouden, gebruikten Engelse glasmakers ook afgedekte smeltkroezen. Het lijkt erop dat de uit Namen afkomstige S. Zoude een van de eerste glasmakers op het continent was die dit soort smeltkroezen gebruikte, die meestal de vorm hadden van een retort met een korte nek.[[AEN, Douxchamps fondsen, rekeningboek van de Zoude glasfabriek.]] .
Aan de andere kant gaf steenkool een lagere vlam dan die van hout, dus was het nodig om de samenstelling van het glas enigszins te wijzigen en dit is de reden waarom bepaalde glasmakers een vloeimiddel aan hun mengsels toevoegden waaraan ze de naam "loodsexquioxide" gaven. »[[AGR CF.]].
Er moesten ook nog andere aanpassingen aan de ovens worden gedaan: de wevers gebruikten roosters met strakkere staven, vanwege de kleine afmetingen van de stukken steenkool, en plaatsten dit rooster hoger in de oven[[De wevers waren arbeiders die verantwoordelijk waren voor het toezicht op en het onderhoud branden.]].
Hoewel financiële motivaties aanvankelijk aan de oorsprong lijken te hebben gelegen van de geleidelijke afschaffing van hout ten gunste van steenkool, zijn we zeer slecht geïnformeerd over de respectievelijke prijzen van deze twee brandstoffen; ons onderzoek heeft ons helaas slechts zeer beperkte informatie opgeleverd. Niettemin kunnen we enkele gegevens noteren, die hun specifieke karakter benadrukken.
Volgens de mening van de Magistraat van Namen werd “de gewone prijs van een karrenvracht steenkool met een gewicht van 5.000 pond gewoonlijk verkocht voor 8 florijnen in de jaren 1732, 1733 en 1734” [[AEN provinciale raad nr. 315.]].
Uit het rekeningboek van de glasfabriek van Sart Moulin kunnen we een gemiddelde prijs vaststellen: 2,77 florijnen per duizend steenkool, betaald door de eigenaren van deze fabriek tussen augustus 1775 en november 1780 [[AVB-registernr.
Deze prijs omvat alle kosten: verzending, levering…]].
Verschillende elementen zouden uiteraard de prijs van steenkool kunnen beïnvloeden, en onder deze factoren schijnen de transportkosten bijzonder zwaar te zijn geweest, zoals een ingenieur van het Imperial Mining Corps in 1807 opmerkte: ‘steenkool uit de omgeving van Charleroy, hoewel van kwaliteit op minst gelijk aan die rond Bergen wordt voor ongeveer de helft verkocht... dit is deels te wijten aan het feit dat transport naar Brussel... extreem duur wordt”[[AN. Parijs F 14 4250.]]. Weygant, eigenaar van een glasfabriek in Leuven, benadrukte dit feit al in 1755: “de kosten en het transport zouden de prijzen van steenkool verhogen tot drie keer de waarde ervan”[[AGR CF 5348 fol 185.
]]. Deze hoge transportkosten zullen geleidelijk leiden tot een concentratie van glasfabrieken op de winningslocaties. Maar andere factoren zouden op deze prijs kunnen drukken, en laten we onder andere wijzen op de extractieomstandigheden die bijzonder interessant waren om te bestuderen in deze vroege dagen van de machinerie.
Zo klaagde de magistraat van Namen rond 1740 dat "aangezien de heer Desandrouin het in zijn hoofd haalde om tijdens de winter (steenkool) te winnen... de partners en kleine eigenaren van de fondsen in de winter geen steenkool kunnen winnen vanwege het water. .. de di Sandrouin maakten van deze gelegenheid gebruik om alleen van steenkool te worden voorzien[[Het probleem van de waterafvoer was uiteraard cruciaal voor al het ondergrondse werk. ]]… zet zijn brandmachine aan het werk [[ Het was een brandpomp, van het Newcomen-type, geïnstalleerd in de aderen van Fayat na 1725. ]]… en schrijft af tegen de prijs die hij zelf vaststelt [[ AEN: Provinciale Staten nr. 315 geciteerd door Hasquin, 1971.]]”.
De informatie die we over de houtprijzen hebben kunnen verzamelen is zelfs nog fragmentarischer. Laten we er dus op wijzen dat tussen 1769 en 1782 de tas 2,5 florijnen kostte en de auto 3,15 florijnen [[AVB-registratie nr. 2283.]].
We moeten echter niet geloven dat het gebruik van steenkool de totale afschaffing van hout heeft veroorzaakt. Lange tijd werden houtovens en kolenovens nog steeds samen gebruikt. [[Steenkool werd soms zelfs gebruikt om hout te drogen.
AGR CF 5346 fol 251.]]. Zo beschikte de glasfabriek van Voneche in 1810 over drie houtovens en één kolengestookte [[AN. Parijs F 14 4252.]]. De fabriek in Moreau-Harvengt gebruikte ook beide energiebronnen tegelijkertijd [[AGR CF 5348 fol 209. ]].
Voor bepaalde soorten werk, zoals de productie van fijn bekerwerk of zogenaamde luxe beglazing, gaven bepaalde meester-glasmakers er de voorkeur aan hout te gebruiken, maar dit was niet altijd het geval; aldus verzekerde S. Zoude dat hij zijn kristal “met een beetje steenkool” zou smelten [[AGR CF 5348 fol 318. ]].