BRANDSTOFFEN DIE IN DE 18E EEUW IN DE GLASINDUSTRIE WORDEN GEBRUIKT
Brigitte D'HAINAUT
Licentiaat Geschiedenis (UL Brussel)
Samenvatting
De brandstoffen voor de glasblazerijen in de 18e eeuw
Door of rossen is altijd gebrandmerkt, werden van meesters van de glasbedrijven er in de 17de eeuw toe genoodzaakt, uit te kijken naar andere brandstoffen. De omschakeling op kolen kwam slechts langzaam op gang, vooral omdat een reeks technische ingrepen en nieuwe werkmethodes moesten worden gevolgd. De werkelijke vervanging van hout door kolen wordt pas in de lus van de 18de eeuwige.
Als er een nieuwe energiebron is, kun jij je concentreren op de winnende bril om de hoek. Gisteren vonden we gelijk in de nieuwe markt, en in de afhandeling van de productie en in het feit dat er “trusts” bestaan. In feite werd de grote industriële revolutie in de 19e eeuw geboren.
Abstract
De brandbare stoffen die in de 18e eeuw in de glasfabriek werden gebruikt
Toen de houtprijzen in de 17e eeuw steeds verder stegen, waren de werkgevers van de glasfabrieken genoodzaakt het gebruik van een ander soort brandstof te overwegen. De omschakeling op steenkool gebeurde heel langzaam, omdat er een reeks technische aanpassingen en nieuwe werkgewoonten voor nodig waren; daarom werd de vervanging van hout door steenkool pas in de 18e eeuw algemeen gebruikt. Opgemerkt moet worden dat in deze 18e eeuw nog steeds hout werd gebruikt voor bepaalde meer specifieke producties.
Het onderzoek naar deze energiebron omvatte een concentratie van de glasfabrieken op de mijnbouwplaatsen, een herverdeling van de markt, een herstructurering van de fabrieken en de ontwikkeling van echte ‘trusts’, een heleboel elementen die de ‘grote industriële revolutie’ aankondigen en voorbereiden. uit de 19e eeuw.
De monografische studie[[Dit werk werd uitgevoerd als onderdeel van een bachelorproef gepresenteerd aan de Vrije Universiteit Brussel in 1979.
]] van de verschillende glasfabrieken die in de 18e eeuw in onze regio's zijn gebouwd, hebben ons in staat gesteld systematisch de soorten brandstoffen te benaderen die door elk van hen worden gebruikt. We zouden hier willen proberen kort de evolutie weer te geven die zich heeft voorgedaan in het type brandstof dat door de meesterglasmakers van die tijd werd gebruikt, de redenen voor deze verandering, hun beperkingen, hun gevolgen voor de glastechniek en, in algemenere zin, voor de glastechniek. economie van de 18e eeuw.
Bij onderzoek van de documenten [[Voornamelijk de archieven van de Raad van Financiën, de douanedossiers (AGR), de archieven van de Stad Brussel en enkele dossiers van het Nationaal Archief in Parijs.]] stellen we vast dat de meeste glasfabrieken [[We sluiten de bosglasfabrieken van Forges-lez-Chimay en St-Hubert uit van onze discussie, die zowel qua productie als qua werkwijze nog steeds tot de 17e eeuw behoren. ]] gebruikten steenkool, althans voor een aanzienlijk deel van hun productie. Het gebruik van steenkool was toen vrij recent; in feite gebruikten alle glasfabrieken tot het begin van de 18e eeuw hout, en om hiervan overtuigd te worden is het voldoende om hun geografische verspreiding te bestuderen. Tijdens de eerste jaren van de 17e eeuw veroorzaakte de groeiende vraag echter een zeer sterke stijging van de prijs van hout (Lefebvre, 1939), waarvan de glasmakers een zeer aanzienlijk verbruik maakten: 22 koorden hout voor een oven in operatie gedurende 24 uur, schatten de belangrijkste officieren van Luxemburg nog steeds in 1792[[AGR CF 5346 fol 251.
Het destijds meest gebruikte koord hout in de regio kan geschat worden op ongeveer 2,2 m3. ]].
Geconfronteerd met deze prijsstijging werden ovenmeesters geleidelijk gedwongen om het gebruik van een andere brandstof te overwegen. Vanaf 1639 gebruikte H. Bonhomme, een Luikse glasmaker, “een beetje steenkool”, zoals blijkt uit zijn subsidie (Philippe, 1974). In 1643 ontving Thierry Lambotte, meesterglasmaker in Namen, het “exclusieve voorrecht” om gedurende 9 jaar “een kolengestookte glasfabriek” te exploiteren (Pholien, 1899), en in 1669 installeerde Jean de Condé de eerste glasfabriek in Charleroi op een mijnsite (Quinet, 1889). Naast de prijs bood steenkool het voordeel dat het minder snel verbrandde dan hout, waardoor er meer constante warmte ontstond en er een kleinere hoeveelheid nodig was voor een gelijkwaardige temperatuur (Grar, 1850). Maar deze omschakeling verliep slechts zeer langzaam omdat het gebruik van deze nieuwe brandstof technische aanpassingen en nieuwe werkgewoonten vereiste.