1987 – 10(1)

BEOORDELINGEN

André GRELON, uitg. (1986)

Crisis-ingenieurs.
Bewerking. van de School of Advanced Studies in Social Sciences, Parijs, 461 p.

Dankzij onderzoekers als André Thépot, Terry Shinn en enkele anderen (waaronder Bertrand Gille, de echte voorloper), de geschiedenis en sociologie van ingenieurs is nu in Europa een plaats van onderzoek en meditatie geworden die de schijn krijgt van een autonome discipline. Net zoals de geschiedenis van de geneeskunde een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van de medische professie omvat, dat vaak wordt opgenomen in de curricula van faculteiten, zal de geschiedenis van de technologie binnenkort een hoofdstuk omvatten in de geschiedenis van het beroep van ingenieur, dat uiteindelijk in de ingenieurswetenschappen zal worden onderwezen. scholen, dankzij Bertrand Gille en enkele anderen.

De heer Grelon is een van deze ‘paar anderen’.

In december 1984 organiseerde hij een Europese conferentie in Parijs over de titel van ingenieur, met de dubbele vaardigheden van historicus en socioloog. Het uitstekend uitgegeven boek dat wij presenteren, bundelt de gebeurtenissen van deze belangrijke gebeurtenis. Wij hebben elders gezegd (zie ons rapport in Beoordeling industrieel ingenieur 9(3): 90-91, 1987) dat dit werk “een mijlpaal zal zijn in de demystificatie van het ingenieursberoep”. In 1984 was het inderdaad een kwestie van bestuderen, met behulp van vergelijkende methoden, hoe de crisis van de jaren dertig in talrijke Europese landen (België in 1933, Frankrijk in 1934 enz.) het corporatisme van de ingenieurs had uitgekristalliseerd, wat had geleid tot de afkondiging van wetten die de titel beschermen (in België zullen bepaalde parlementariërs zo ver gaan dat ze eisen dat de verschillende ingenieurstitels juridisch worden gelijkgesteld met adellijke titels, wat nauwelijks kenners van de Belgische samenleving zal verbazen die weten dat er hier ingenieurs zijn die hun diploma als een Heilig Sacrament). En het was een kwestie van deze vraag op een schaal bestuderen Europese, en met het uitgesproken perspectief om te onderzoeken of de crisis van 1930 een voorbode is van die van de jaren zeventig en tachtig, en of de huidige Europese ingenieurs zouden reageren, mutatis mutandis, zoals hun oudsten hadden gedaan. Het idee van meneer Grelon was een voorbode. In mei 1987 creëerde FEANI (Europese Federatie van Nationale Verenigingen van Ingenieurs) de titel vanEuropese ingenieur, “Eur. Eng.” Professioneel malthusianisme als reactie op de moeilijkheden van de economische crisis, dit keer georganiseerd op Europees niveau? Het is nog te vroeg om het FEANI-besluit kritisch te analyseren, en bovendien moeten we terugkeren naar het prachtige boek van André Grelon.

De gevallen van de volgende landen worden bestudeerd: Frankrijk uiteraard (A. Grelon, A. Thépot, E. Chadeau, I. Kolboom, Y. Cohen, M. Biezunski, J. Eidelman, JL Robert, D. Delamare, P Goutmann, G. Ribeill, A. Guillerme), Groot-Brittannië (J. Marsh), Duitsland (H. Stück, G. Roche), Italië (CG Lacaita), Spanje (S. Riera), en natuurlijk België. Het was René Brion die verantwoordelijk was voor de Belgische geschiedenis; hij koos de titel “De ruzie van de ingenieurs in België” (p. 255-270). Onze voormalige medewerker (de heer Brion was de feitelijke secretaris van de SRBII-conferentie die we in 1985 organiseerden over de geschiedenis van ingenieurs) en onderzoeker bij het Nationaal Programma voor de Geschiedenis van Wetenschap en Technologie wist goed, in ongeveer vijftien pagina's, de avonturen samen te vatten die leidde tot de rechtsbescherming van de graden technisch ingenieur, burgerlijk ingenieur, landbouwingenieur en handelsingenieur. Met inzicht merkt hij op dat de corporatistische virulentie van de FABI (die alle ingenieurs op universitair niveau wilde samenbrengen, dat wil zeggen destijds alleen civiel-ingenieurs) zijn bron vond in het grote aantal civiel-ingenieurs dat gedwongen werd werkloos te worden. De wetenschapshistoricus die ingenieurs bestudeert, mag nooit vergeten dat hij met mensen te maken heeft, en of hij nu gefascineerd is door de intellectuele schoonheden van de elasticiteitstheorie of door de subtiliteiten van de magneto-elektrische berekening van roterende machines, hij moet niet al te voorzichtig zijn. verrast om te zien dat sommigen van hen verdwalen in ‘ruzies’ die des te heviger zijn omdat de inzet eenvoudigweg van geldelijke aard is.

Bovendien is het een genot om deze ruzies te volgen. Het lezen van de teksten die een van de beroemdste veldslagen onder de hemel van het Koninkrijk België onderstrepen, brengt vreugde in het hart van iedereen die geïnteresseerd is in het grote menselijke avontuur. Dit is de enige kritiek die we kunnen uiten op de bijdrage van de heer Brion, omdat hij niet de gelegenheid heeft aangegrepen om ons enkele bijzonder sappige teksten te geven van ‘grote’ ingenieurs uit de jaren dertig, bijvoorbeeld die van Jules Monard, bewonderaar van Mussolini, die dat wel zou hebben gedaan Ik vond het zo leuk om onder ons de gezonde principes van het Italiaanse corporatisme te installeren.

Het met uiterste zorg samengestelde werk van André Grelon is niet alleen van essentieel belang voor specialisten in de geschiedenis van ingenieurs en industrie, maar ook voor technologiehistorici, voor arbeidssociologen, voor specialisten in de economische geschiedenis, sociale geschiedenis, de geschiedenis van het technisch onderwijs, enz. . Volgens de beste universiteitstraditie worden de bijdragen vergezeld van overvloedige noten (de kampioen is Jacqueline Ridelman, met 83 noten, die duidelijk André Grelon verslaat met 67, maar die nog steeds op de tweede plaats staat). Het is daarom een werk dat een standaard zal worden voor de specialist, vooral omdat de coördinator van de publicatie het uitstekende idee had om aan het einde van het deel een "chronologie van ingenieurs" te produceren die de periode bestrijkt vanaf 1744 (Trudaine richt het Bureau des Dessinateurs du Roy op) tot 1985 (Eureka-project).

Zoek op de site

Zoekopdracht