Net als hun aantal varieerde de beloning van de plaatselijke artsen en chirurgen in de loop van de tijd aanzienlijk, met meestal een duidelijk voordeel voor de eerstgenoemden. Bovendien werden artsen en chirurgen niet allemaal onder dezelfde voorwaarden door de stad ingehuurd. Zo kreeg Antoine d'Ath, die op 5 juni 1518 als internist werd ontvangen, slechts een jaarlijks pensioen van 4 pond, terwijl Jean de le Fontaine, benoemd op 19 november 1519, 12 pond ontving. Registreren met resoluties, 1509/1522, f°282r° en 351r°; AVM, Rekening, 1517/1518, f°40v°; AVM, Account, 1519/1520, f°44v°. ]]. In 1527/1528 kende de stad een pensioen van 120 pond per jaar toe aan de dokter; ze betaalde ook vijf chirurgen, van wie er twee de titel van meesterchirurg hadden en 80 en 12 pond per jaar ontvingen, terwijl het pensioen van de andere drie 12,6 en 4 pond per jaar bedroeg. [[AVM, Account, 1527/1528, f° 38r°. ]]. In 1554/1555 betaalde de stad vier doktoren en vier chirurgen. Drie artsen ontvingen 50 pond per jaar, de vierde 6 pond; de drie chirurgen ontvingen slechts 12 pond en de vierde 6 pond [[ AVM, Compte, 1554/1555, f°140°v°, 141r°. ]]. Op 9 februari 1591 benoemde de magistraat twee plaatselijke artsen, Thomas le Huvetier en Louis Dupret, de eerste met een jaarsalaris van 50 pond, de tweede met 12 pond. [[ AVM, nr. 1307, Register van resoluties, 1581/1593 , f °407°, 416v°, 418r°; AVM, Verslag van de maltôtes, 1593/1594, f°50v°, 54r°. ]]. Het beroep van chirurg werd slecht betaald als het door een vrouw werd uitgeoefend en werd in dit geval pas erkend na alle andere medische beroepen. Verloskunde in de 18e en 19e eeuw. Praktisch. Onderwijs. Wetgeving, in Scholen en schoolboeken in Henegouwen van de 16e tot de 19e eeuw (Editions Universitaires de Mons; “Human Sciences” Series, Volume I), Universiteit van Bergen, Bergen, 1971, p. 185. ]]: in 1429 ontving Gertrude de Puttepance slechts 8 livres per jaar [[AVM, Compte, 1429/1430, f°19r°, 27r°. ]] en 12 pond in 1433 [[AVM, Account, 1433/1434, f°22r°. ]], terwijl het pensioen van de chirurg in titel 20 pond bedroeg.
Het verschil in beloning tussen artsen en chirurgen werd verklaard door de diepe kloof die hen tot in de 18e eeuw scheidde. Chirurgen werden beschouwd als mensen van een laag niveau en werden aan de kant gehouden door artsen die grote minachting toonden voor de chirurgische ingreep. Hun beroep werd gezien als een puur handmatig beroep en ze zagen zichzelf verworpen in het gezelschap van kappers, wasmakers en smeerders. Artsen beperkten zich tot het geven van indicaties zonder zelf enig werk te doen en delegeerden elke ingreep waarbij de hand of bepaalde instrumenten nodig waren aan de chirurgen [[E. LECLAIR, Geschiedenis van de operatie…, P. 9; Pater VAN LANGENDONCK, De praktijk van de geneeskunde in onze provincies vóór de Franse Revolutie, in LE SCALPEL, 84e jaargang, nr. 10, 1931, p. 152 – 153; M. BARIETY en Ch. Geschiedenis van de geneeskunde, P. 392; R. DARQUENE, Verloskunde …, P. 193. ]]. Pas in de 18e eeuw werd de sociale opkomst van chirurgen ingewijd en werd hun kunst verheven tot de waardigheid van een vrij beroep[[J. RIGAL, De gemeenschap van beëdigde meesterchirurgen van Parijs in de 17e en 18e eeuw, Parijs, 1936, p. 94 en volgende. ; R. DARQUENE, Verloskunde …P. 194 – 195. ]].
De magistraat moest ook zorgen voor de organisatie van de dienst ter bestrijding van besmettelijke ziekten. Ook onder artsen en chirurgen moet een speciale plaats worden gegeven aan degenen die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van patiënten die aan de pest lijden. In Bergen verscheen deze beoefenaar pas in het eerste kwart van de 16e eeuw, tijdens de epidemie die in 1514 in Henegouwen uitbrak [[ AVM, Compte, 1514/1515, f°49v°; AVM, Rekening, 1515/1516, f°61v°; AVM, nr. 1299, Register van resoluties, 1509/1522, f°155v°. – Wat de pestchirurgen betreft, willen wij verwijzen naar de mededeling die wij presenteerden op het 7e Benelux Congres voor de Geschiedenis van de Wetenschappen dat van 18 tot 21 oktober 1973 in Gent werd gehouden, getiteld: Pestchirurgen in Bergen in de 16e eeuw in JANUS, t. LX, 1973, blz. 101-113. ]]. Henegouwen kende al vóór de 16e eeuw pestepidemieën. Een van de wreedste brak uit in het midden van de 14e eeuw. De Zwarte Dood, de builenpest met ontsteking van de lymfeklieren, gecompliceerd door longsymptomen, kwam uit het Oosten. In Henegouwen was de ziekte uitzonderlijk virulent tijdens de zomer van 1349. De ziekte trof vooral het zuiden en het centrum van het graafschap, terwijl het noordelijke deel relatief gespaard bleef [[G. SIVERY, Henegouwen en de Zwarte Dood, in HERINNERINGEN EN PUBLICATIES VAN DE SAMENLEVING VAN WETENSCHAPPEN, KUNSTEN EN BRIEVEN VAN HENEEGOUWEN, t. LXXIX, 1965, blz. 444. ]]. Een halve eeuw later, in 1400 en 1401, decimeerde een nieuwe epidemie Henegouwen; het was bijzonder gewelddadig van juni tot september 1400, waarna het in de loop van het jaar 1401 afnam en volledig verdween [[Over deze epidemie, zie G. DECAMPS, De besmettelijke ziekte van 1400 – 1401 in Bergen en Henegouwen, in ANNALS VAN DE ARCHEOLOGISCHE KRING VAN BERGEN, t. XLI, 1912, p. 133 – 156. ]]. Het was de taak van de stedelijke magistraat om een dienst op te richten die bedoeld was om besmettelijke ziekten en vooral de pest te bestrijden. Al tijdens de epidemie van 1348 werden voor het eerst maatregelen tegen de besmetting genomen. De autoriteiten van Bergen lieten kleine loges bouwen voor de zieken langs de Trouille, vlakbij de Porte de la Guérite, en om slachtoffers van de pest de mis bij te laten wonen, gebruikten ze een kapel gewijd aan Sint-Pieter, gelegen tussen de stad en het dorp Hyon, op een weiland behorend bij de abdij van Lobbes [[F. KARBONADE, De liefdadigheidsstichtingen van Bergen, in ANNALS VAN DE ARCHEOLOGISCHE KRING VAN BERGEN, t. ik, 1857, blz. 189; L. DEVILLERS, De processie van Bergen, in ANALEN VAN DE ARCHEOLOGISCHE KRING VAN BERGEN, t. ik, 1857, blz. 114. ]]. Het duurde echter tot de 16e eeuw voordat een chirurg officieel door de stad werd betaald om slachtoffers van de pest te behandelen. In het midden van de 16e eeuw ontving deze beoefenaar 200 pond per jaar in tijden van epidemie en 100 pond in gewone tijden. [[Zie het contract getekend tussen Bernardin Le Tondeur en de stad Bergen op 8 juli 1557; AVM, Charter nr. 700. Deze wet is gedeeltelijk gepubliceerd door A. LACROIX, Chronologische en analytische nota over de epidemieën en epizoötieën die op verschillende tijdstippen in Henegouwen heersten, van 1006 tot 1832 (Historische variëteiten, nr. 4), Brussel, 1844, p. 19-20. We hebben deze tekst integraal gepubliceerd als bijlage bij ons reeds geciteerde artikel over de pestchirurgen in Bergen in de 16e eeuw. ]]. Hij werd pas aangenomen nadat hij een zeer summier examen had ondergaan, aangezien hij vooral zijn vaardigheid in de kunst van het aderlaten moest bewijzen [[AVM, Compte, 1554/1555, f°232v°: “A maistre Olivier du Rieu en Anthoine Mauclercq, chirurgen, voor hun salaris voor het bijwonen en aanwezig zijn geweest bij het examen van Meester Bernardin Le Tondeur, gekozen en ontvangen als pestbloeder, die vervolgens een metgezel liet bloeden...”. ]]. In de 17e eeuw waren de salarissen van de pestchirurg belangrijker: 300 pond per jaar en nog eens 200 pond tijdens perioden van epidemie [[Zie het contract gesloten tussen de stad Bergen en Thierry de Bailleul op 18 december 1628; STAATARCHIEF IN BERGEN (AEM). Lokale archieven, blz. 1070 bis. ]].