1986 – 9(2)

Kometen in de belangstelling

De komeet van 1577 moet een opmerkelijk verschijnsel geweest zijn, en menige pen in beweging gebracht hebben, want de tractaten die voortaan over kometen verschenen, waren weldra zeer talrijk. Zo schreef de Duitse wiskundige en medicus Paulus Fabricius (1519-1588) niet alleen over de nova van 1572, maar ook over de komeet van 1577 in Judicium de cometâ qui anno 1577 conspectus est (Wenen, 1577). Nicolas Baselius een medicus van St.-Winoksbergen (nu Frans-Vlaanderen) beschreef dezelfde komeet in het Frans, maar publiceerde tevens een reeks voorspellingen van malheuren die op deze verschijning zou volgen, onder de titel : Descriptio cometae qui apparuit 14 novembri, anno 1577… (Antwerpen, 1578). Cornelius Gemma, waarvan reeds sprake, schreef in 1578 eveneens over deze komeet : De prodigiosâ cometae specie ac naturâ, qui anno 1577, plus decem septimanis refulsit.

Ook Michaël Mästelin (1550-1631) die eigenlijk teoloog en dominee was, maar wis- en sterrenkunde doceerde, achtereenvolgens aan de universiteiten van Heidelberg en Tubingen, waar hij in laatstgenoemde plaats, in 1589, Kepler onder zijn leerlingen telde, had grote belangstelling voor kometen en heeft daaraan heel wat bladzijden gespendeerd, maar het kwam allemaal uit een astrologische visie: Observatio et demonstratio cometae anni 1577 en 1578 (Tubingen, 1578), Consideratio et observatio cometae qui anno 1580, mensibus, oct. nov. et dec. apparuit (Heidelberg, 1581) en De cometa anni 1618 (Tubingen, 1619). Uit zijn waarnemingen meende hij te mogen besluiten dat kometen in cirkelvormige banen rond de zon wentelen. Een andere dominee, David Fabricius (1564- 1617), predikant te Emden, die zich ook voor astronomie en astrologie interesseerde – de wegen van weten en geloven liepen toen nog fel door elkaar – die in relatie was met Tycho en Kepler en bekendheid heeft verworven door de ontdekking van een variabele ster, moet evenzo belangstelling gehad hebben voor de staartsterren, want hij heeft de efemeriden nagelaten van de komeet van 1607.

Ook de komeet van 1618 – de eerste die werd waargenomen door een telescoop, en wel door de Zwitserse jezuïet-astronoom Johann-Baptist Cysat (1588-1657), was een populair geval. Nog datzelfde jaar verscheen van Nicolaas Mulerius (1564-1630), professor in de medicijnen te Groningen, maar van Vlaamse komaf, die tevens aktief was in wis- en sterrenkunde : Hemelsche Trompet Morgenwecker ofte Comeet met een Langebaert, erschenen Anno 1618 in Novembri ende Decembri. Met een korte verhandelinge van de nature, oorspronk en beduidinge der kometen (Groningen, 1618). Mulerius aanzag de kometen nog als hemelse voortekens van rampen, die alleen maar door bidden en vasten konden afgewend worden.

Nicolaas Mulerius was geboren te Brugge, tijdens de hoogtijd van de reformatie in Vlaanderen, waarin zijn ouders tot de hervormde leer waren toegetreden. Nadat zijn moeder door de inquisitie werd opgehangen te leper, was hij met zijn vader uitgeweken naar het Noorden en naderhand studeerde hij geneeskunde te Leiden. Reeds in 1608 had hij een werkje gepubliceerd Met de beschrijvinghe van de Comeet. Zijn Hemelsche Trompet… werd nog in 1680 herdrukt te Harderwijk. In 1619 liet Erycius Puteanus (1574-1646), de opvolger van Justus Lipsius te Leuven, op zijn beurt een didactisch werkje verschijnen over de komeet van 1618: Eryci Puteani de cometa anni 1618, novo mundi spectaculo, libri duo, paradoxologia, dat hij opdroeg aan Albrecht en Isabella, maar waarin hij in strijd met zijn tijdgenoot Mulerius de vooroordelen bestreed die nog steeds bestonden in verband met de kometen. In datzelfde jaar, 1619, was kort voor het verschijnen van het werkje van Puteanus, te Antwerpen een boekje gepubliceerd, Dissertatio de cometâ anni 1618…, waarin twee verhandelingen gebundeld waren, één van Libert Fromundus, die professor was van filosofie te Leuven en één van zijn collega’s Thomas Feyens, van de faculteit van geneeskunde. Fromundus schreef er ondeugdend dat deze komeet de dood aankondigde van een prins, namelijk Aristoteles, de prins der filosofen, die geponeerd had dat kometen atmosferische verschijnselen waren. Drie jaar vroeger had Fromundus in zijn Coenae saturnalitae variatae somno sive peregrinatione caelesti (Leuven 1616), de mening uitgesproken dat kometen banen beschrijven net als de planeten (hij was een aanhanger van het wereldstelsel van Tycho Brahe). In zijn bijdrage schreef Feyens dat kometen een soort planeten waren met zeer uitgestrekte banen, waardoor zij alleen maar zichtbaar werden als ze in de nabijheid kwamen van de aarde (hij geloofde nog dat de planeten om de aarde cirkelden). Iedere komeet had volgens hem een wel bepaalde baan en omloopstijd, die tot dan toe echter onbekend was.

De Italiaanse jezuïet Giovanni Baptista Riccioli (1598-1671), die bij het ontwerpen van zijn beroemde maankaart, de indrukwekkenste en opvallenste ringberg, die bij volle maan een machtige stralenkrans ten toon spreidt, noemde naar de door hem bewonderde Tycho (wiens wereldsysteem bij met een kleine wijziging had aangenomen), terwijl bij Copernicus van wiens theorie hij niets moest hebben, deponeerde in de Oceaan der Stormen (Oceanus Procellarum), heeft nog in 1681 te Leiden over de kometen van 1664 en 1665 gepubliceerd: Epistolae de cometis anno 1664 et 1665, maar veel nieuws kwam er ook daar niet uit de bus.

Al die geschriften getuigden wel van grote belangstelling, maar ze hadden niet zoveel wetenschappelijke betekenis. We mogen immers niet vergeten dat de ontdekkingen en inzichten van de 17e eeuw, die een keerpunt vormden in het wetenschappelijke denken, maar moeilijk de verstarde ideeën uit de middeleeuwen doorbroken hebben.

Rechercher sur le site

Rechercher