1986 – 9(1)suite

Daarentegen openen zich Interessante financiële perspectieven wanneer een gebied gerangschikt en terzelfdertijd als herwaarderingsgebied erkend wordt.

Hier speelt dan het Besluit van de Vlaamse Executieve dd. 30:3.83 [[De subsidiëring gaat van 30/50 % (privé-initiatief) tot 60 % (overheidsinitiatief). Het Besluit van 30.3.83 bepaalt de erkennings- en betoelagingsmodaliteiten voor herwaarderingsgebieden. ]]: ook de herwaardering van oude industriële of leegstaande handelsruimten komen voor subsidie in aanmerking.

3. Het roerend patrimonium

Een afzonderlijke vermelding verdient het « decreet houdende bescherming van het roerend cultureel patrimonium (Executievelijk Besluit van 17.11.1982); het betreft alle roerende voorwerpen of verzamelingen in privé-of in overheidsbezit, niet onroerend door bestemming; die o.a. om reden van hun industrieel-archeologische waarde voor rangschikking in aanmerking komen.

Naast werktuigen en afgewerkte producten kunnen ook archieven in principe op deze wijze, in situ, beveiligd worden.

In deze zin kunnen wij spreken van o.a. een aanvulling op de Archiefwet.

Het voormeld decreet werd echter nog niet toegepast.

Wel hoopt men binnenkort met de rangschikking van een aantal vaartuigen te kunnen starten.

Het mangelt echter nog aan de nodige uitvoerings- en procedurebesluiten.

Een pluspunt daarentegen is, dat Vlaamse Gemeenschap gedeelten van de St. Bernardusabdij te Hemiksem voor het opslaan van losse en onmogelijk in situ te bewaren industrieel-archeologische objecten ter beschikking heeft gesteld.

4. De evaluatie van het industrieel erfgoed :

basis voor een rangschikkingbeleid

Het rangschikken van industriële gebouwen, al dan niet van hun technische installaties ontdaan, impliceert evaluatie en selectie. Dit gebeurt door het B.M.L op basis van vergelijkend inventariswerk. Voorkeur genieten de zgn. volledige fabrieken.

Het betreft gehelen waarvan zowel gebouwen als de productieketens vanop industrieel-archeologisch standpunt positief geëvalueerd worden.

Helemaal interessant wordt het wanneer deze fabrieken, « ondanks » hun historische waarde, nog dagelijks in werking zijn.

Waar daarentegen enkel nog de gebouwen overblijven, moeten deze, om voor bescherming in aanmerking te komen, sprekende voorbeelden van bedrijfsarchitectuur zijn.

Bij de keuze van een te volgen beleid stelt zich algauw de vraag of nu alle waardevolle voorbeelden moeten gerangschikt worden. De ervaring heeft geleerd dat een strikt omlijnd antwoord, zowel in de maximalistische als in de minimalistische richting, wel eens tot een moeilijk vol te houden beleidskeuze zou kunnen leiden.

Bij het innemen van standpunten moet men dus ook rekening houden met verschillende variabelen zoals :

– op de eerste plaats : de relatieve industrieel-archeologische waarde; voor de bepaling ervan is het noodzakelijk dat verschillende gelijkaardige artefacten met elkaar vergeleken worden.

Ingangen hierbij zijn : ouderdom, exemplarische waarde m.b.t. een bepaald aspect (bedrijfstak, productiemethode, eindproduct, behuizing, enz…) of m.b.t. een bepaalde voorbijgestreefde fase uit de technologische en/of socio-economische evolutie; zeldzaamheid; geografische ligging en zo meer;

– de localisatie : het ligt voor de hand dat het behoud van een steenbakkerij in de Rupelstreek aan betekenis wint omdat de localisatie verwijst naar de belangrijke historische en socio-economische rol die de « Boomse steen », de « Boomse pannen » en de « Boomse tegels » in het dagelijks leven hebben gespeeld.

Dit mag echter niet uit het oog doen verliezen dat ook andere regio’s om hun baksteenproductie bekend stonden;

– de schaal van het bedrijf(sgebouw) : hoe groter de schaal, hoe zwaarder de problematiek m.b.t. de (her)bestemming, het onderhoud, de financiële gevolgen… gaat doorwegen;

– de toekomstperspectieven : bestaan er REËLE KANSEN dan na de rangschikking, het monument in kwestie ONDERHOUDEN, desgevallend GERENOVEERD wordt ?

Ook hier dringt zich de vergelijking tussen verschillende kandidaatmonumenten zich op.

Onoordeelkundige toepassing van de aspecten « schaal » en « toekomstperspectieven » kan echter een degelijk beleid, dat zich werkelijk bekommert om het behoud van een zo breed mogelijke waaier van waardevol industrieel erfgoed, doen ontsporen.

In het licht hiervan wordt ernaar gestreefd te voorkomen dat een tijdelijk gebrek aan perspectieven (financiële mogelijkheden, geïnteresseerde opdrachtgevers) tot bewijslast tegen het behoud (in casu rangschikking) van een monument wordt verheven.

Het statuut van wettelijk beschermd monument kan inderdaad positieve resultaten stimuleren, dit gezien de gunstige subsidieregeling. Dit sluit echter niet uit dat met zin voor realisme wordt tewerk gegaan.

5. Restaureren

Wij hadden het reeds over een gunstige subsidieregeling inzake de restauratie van gerangschikte monumenten.

Wanneer men het subsidiëringsbesluit (Vlaamse Executieve 1.7.1982) [[De subsidiëring wordt geregeld door het « decreet houdende de bekrachtiging van het Besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982 tot bepaling voor het Nederlandse taalgebied van de verdeling der kosten voor werken aan beschermde monumenten dd. 17.11.1982 ». ]] bekijkt, valt op dat tot 90% (Vlaamse Gemeenschap, provincie, Gemeente) van de werken subsidieerbaar is.

Tevens bestaat er een regeling « spoedprocedure voor de subsidiëring van werken aan beschermde monumenten », waarbij de Vlaamse Gemeenschap tot een maximale som van 600.000 F bijdraagt [[Besluit van de Vlaamse Executieve dd. 27.3.85 (ter vervanging van het Min. Besluit van 21.10.80).

Uitzonderlijk kan deze som tot 2.000.000 F opgetrokken worden. ]].

Binnen een maand na de datum van de aanvraag kunnen de werken beginnen. De administratieve procedure volgt.

Rechercher sur le site

Rechercher