1978 – nr. 2 – juni

Het eerste aspect is het verlenen van exclusieve rechten aan de octrooihouder die als positief en nuttig moet worden beschouwd in zoverre deze subsidie laatstgenoemde, in het geval van een uitvinding van reëel belang, een soms beslissende technische vooruitgang ten opzichte van zijn concurrenten oplevert. Ook voor laatstgenoemden kan dit voorschot winstgevend zijn, hetzij in het kader van de overdracht van licenties, hetzij doordat het een nieuwe onderzoeksinspanning genereert, gericht op de verbetering – al dan niet afhankelijk – van de uitvinding in kwestie.

Het tweede aspect is de missie van het systeem, dat bestaat uit de verspreiding van kennis die is verzameld in octrooidocumentatie. In ruil voor de exclusieve rechten die hem worden verleend, verbindt de octrooihouder zich ertoe de uitvinding openbaar te maken: deze openbaarmaking is waardevol, aangezien deze op de een of andere manier de permanente actualisering van het technologische potentieel van de mensheid vormt: van Benthem (1978) beschreef ook het octrooi documentatie als echt publieke schat aan technologie.

Bovendien kunnen het menselijk genie en de intellectuele activiteit die aanleiding geven tot uitvindingen, door een rationeel en goed begrepen gebruik van deze laatste, een enorme onderneming vormen die de menselijke geest bevrijdt, menselijke taken verbetert, kwalen geneest en bijdraagt aan een betere levenskwaliteit: technische vooruitgang leidt dan tot sociale vooruitgang.

Bepaalde factoren, die inherent verbonden zijn met de economische structuren van onze geavanceerde industriële samenlevingen en met de aard van het octrooi, kunnen er echter voor zorgen dat de werkelijkheid afwijkt van het hierboven gedefinieerde ideale systeem.

In de eerste plaats moet worden erkend dat in onze ontwikkelde landen met een markteconomie de technieken grotendeels geconcentreerd en ontwikkeld zijn in een beperkt aantal grote bedrijven. Deze situatie heeft een consequentie, briljant geanalyseerd door Johnson (1970) [[Deze analyse werd gemaakt met betrekking tot de bijdrage van multinationale bedrijven aan de economische start van ontwikkelingslanden, maar het lijkt ons in absolute termen geldig te zijn.]]: De zorg van deze bedrijven, en de rol die zij zichzelf toekennen, is niet het bevorderen van de ontwikkeling van de economie op een specifiek gebied volgens welke politieke opvatting dan ook over wat deze ontwikkeling zou moeten zijn, maar het genereren van winst die de managers en managers tevreden stelt. aandeelhouders. Het bezit van de middelen en de productietechnologie van deze bedrijven bepaalt hun vermogen om deze winst te maken.

We kunnen daarom – in de huidige structuur van onze samenlevingen – niet van deze bedrijven verwachten dat ze vrijwillig of systematisch het gebruik van hun onderzoeks- en ontwikkelingsinfrastructuur richten op de bevrediging van fundamentele behoeften, als de bevrediging van deze behoeften niet overeenkomt met de verwezenlijking van de winsten die nodig zijn voor hun continuïteit. Het feit blijft dat in deze context het octrooisysteem, als het zijn hoofddoel kan blijven vervullen, namelijk het aanmoedigen van uitvindingen, niet noodzakelijkerwijs een factor van sociale vooruitgang is.

Zoek op de site

Zoekopdracht