1985 – 8(1)

Laten we even stilstaan bij de bijdrage van Charles R. Day, de (Canadese) specialist in het Franse technische onderwijs. Het schetst de ontwikkeling van de Schools of Arts and Crafts (waarvan we weten dat ze aan het begin van de eeuw model stonden voor bepaalde technische scholen in België). Oorspronkelijk (Châlons-sur-Marne, 1803) was het een Napoleontische instelling gericht op het opleiden van voormannen. In 1907 ondertekende de toenmalige minister Gaston Doumergue de wet die de Schools of Arts and Crafts machtigde om ingenieursdiploma's uit te reiken. Uiteindelijk bereikten deze scholen in 1947 het universitaire niveau. Het is nuttig om op te merken dat het in België ook dit jaar was dat de studies landbouwingenieur naar dit beroemde niveau werden getild. Het belang van de studie van Day ligt in het benadrukken van de rol die door de geschiedenis heen is gespeeld door de vereniging ‘gadzarts’, opgericht in 1846.

Laten we ook letten op het artikel van Peter Lundgreen, getiteld Van speciale school tot technische universiteit, en dat over Duitsland gaat (omdat het boek dat we presenteren, hoewel het voornamelijk Frankrijk bestudeert, ook de situatie van ingenieurs in andere grote landen behandelt).

Hij merkt op dat – net als in Frankrijk, en we voegen daaraan toe: zoals in België – de geschiedenis van de ingenieursopleiding in Duitsland wordt gekenmerkt door het conflict tussen onderwijs dat toegang geeft tot het ambtenarenapparaat en onderwijs dat bestemd is voor de industrie. Hij merkt op (net als technologiehistorici in Duitsland, bijvoorbeeld Frédéric Klemm) dat het pas in 1899 was dat ‘deUniversiteiten moesten zich erbij neerleggen dat keizer Willem II technische hogescholen het recht verleende om doctoraten uit te reiken en daarmee te erkennen dat zij niet alleen instellingen voor hoger onderwijs waren, maar ook onderzoeksinstellingen. Er werden belangrijke laboratoria opgezet…”. Dit is precies de huidige vraag van de UFI (Franstalige Unie van Industriële Ingenieurs van België) voor de Hogere Industriële Instituten opgericht in 1977, die momenteel alleen toepassingen en engineering organiseren. Maar dit is een ander verhaal... Onderzoek in de geschiedenis van technieken, voor de "industriële" periode van de geschiedenis van de mensheid (van de 18e eeuw tot heden, aangezien de "postindustriële" periode nog niet is begonnen... ), heeft nu het ontbrekende werk, dat handelt over degenen die de industriële revolutie hebben gemaakt en vooral hebben geconsolideerd. We kunnen hopen op significante resultaten in de komende jaren, waarbij de CRCT de weg heeft gewezen.

Nu ik aan mijn achtste jaar van “vechten” (wat een grappig woord) begin voor HSTI als ontmoetingsplaats tussen ingenieurs en “humanisten” (nog een grappig woord), zou je graag willen geloven dat ik enige ervaring heb opgedaan, en dat ik Ik ga niet het refrein zingen van de ‘cultuur’ die nodig is voor ingenieurs – hoewel het boek van de CRCT is versierd met dit motto: “ een ingenieur zonder cultuur ziet eruit als een haas zonder botten die in een taart slaapt ". Het is nutteloos! De geschoolden weten het al. De ongeschoolden zullen het nooit weten. Want onwetendheid is de beste bewaker van ijdelheid, die haar goed terugbetaalt.

JC Baudet

Martine GROULT, uitg. (1983)
Documenten voor de geschiedenis van de wetenschappelijke woordenschat, nr. 5.
Nationaal Instituut voor de Franse Taal (CNRS), Parijs, II-123 p.

Deze publicatie van de door het CNRS gecoördineerde onderzoeksgroep nr. 16 “Geschiedenis van de wetenschappelijke woordenschat” (9, rue Malher, 75004 Parijs) bundelt 4 artikelen.

Claude Bérichon bestudeert de introductie van de termen ‘gedegenereerd’, ‘degeneratie’, ‘degeneratie’ in wetenschappelijke werken uit de 17e eeuw. Louis Médard bestudeert de uitdrukking “gedegenereerde kegelsnede”. Hij vond deze term (in het Latijn) voor het eerst in Leibniz en Tschirnhaus, in 1676. Vincent P. Comiti onderzoekt het gebruik van het woord ‘koorts’.

Ten slotte concentreren JL Fischer en R. Rey zich op de interessante vraag van het ‘taxonomie-taxonomie’-doublet. Zij schrijven het auteurschap van de “taxonomie” toe aan Augustin-Pyrame de Candolle (1813), waarbij hij een speer brak ten gunste van de spelling “taxonomie”, consistent met de etymologie. Maar hebben we ooit in levende talen gezien dat de etymologie prevaleert boven het ‘juiste gebruik’?

JC Baudet

Zoek op de site

Zoekopdracht