1981 – 4(4)

Deze hoop bleek ijdel.

De meeste beloften werden niet ingelost,en politieke verschuivingen en verhoudingen kelderden een aantal projekten die – mits koördinatie – een waardevolle inbreng zouden betekend hebben.

Een kans werd verkeken.

Nochtans kenmerkte deze viering wel de inzet van enkele initiatieven op subgewestelijk vlak, niet alleen in Vlaanderen, doch ook in Wallonië (bv. de uitbouw van het Musée de la Mine in Blegny-Trembleur, nabij Luik).

In het Vlaamse landsgedeelte zou de Provincie Limburg aan de basis liggen van een breed-uitgesponnen en geïntegreerd Project Industrieel Erfgoed (Begijnhof 59, 3800 St.- Truiden). De hoofdbedoeling hiervan is op een gekoördineerde en wetenschappelijk verantwoorde wijze een werking te stimuleren m‧b‧t. studie, documentatie, behoud en valorizatie van het industrieel erfgoed. Het Project Industrieel Erfgoed opteerde daarom van bij de start niet voor een « alleen-wijsheid », maar wil wèl optreden als katalysator die een sneeuwbal(len) effekt moet aanmoedigen. Daarom dient uitgegaan van een open, naar het publiek gerichte werking, en dient in belangrijke mate plaats ingeruimd voor koördinatie van de inspanningen van lokale entoesiastelingen, groepen, organisaties en instellingen.

De periode 1979-1980 was door het P.I.E. een experimenteerperiode: wat kan, wat moet, en hoe ? Via een aantal workshops, tentoonstellingen, publikaties, lezingen en filmvoorstellingen, werd het publiek met het onderwerp in kontakt gebracht, en werd het terrein « bouwrijp » gemaakt.

Op dit ogenblik wordt, in het kader van de P.I.E.-werking, een Centrum voor Studie en Dokumentatie van het Industrieel Erfgoed gerealiseerd. Ca 3000 boeken, een 350-tal tijdschriftentitels moeten operationeel zijn vóór het einde van 1981. Men hoopt de fototheek (thans reeds een 8000-tal negatieven en een 1500 kleurendia’s) op punt te stellen tegen einde 1982. Een verzameling van ikonografisch materiaal, kaarten en plans, wordt tevens aangelegd. Belangrijk is te vermelden dat reeds verschillende firma’s gratis hun bibliotheek en niet meer gebruikte dokumentatie aan het P.I.E. aanboden – alhoewel deze documenten voorlopig, door (het eeuwige !!!) personeelstekort, nog niet konden opgehaald en/of verwerkt worden.

Op dit ogenblik wordt door het P.I.E. ook de realisatie voorbereid van een Sociaal-Economisch Archief voor Limburg. Een tweetal archieven werden reeds opgevangen, doch de hoofdbedoeling van deze deel werking is een instelling en/of dienstverlening uit te bouwen, belast met het behoud van archivalia van of over de sociale, ekonomische, technische, wetenschappelijke en industriële ontwikkeling van de provincie.

Uiteindelijk wordt de realisatie van een Museum voor het Industrieel Erfgoed gepland, alhoewel de toerist er weinig hoop op moet hebben om dit vóór de jaren 1990 te bezoeken! Toch werd reeds met kollektievorming gestart, nadat de N.V. Kempische Steenkoolmijnen pro deo ruimten voor depot van zware en volumineuze voorwerpen ter beschikking stelde. In maart-april j‧l. verwierf en transporteerde het P.I.E. een ca 35-tons tandem compound stoommachine (Vanden Kerchove, Gent, ca. 1920) uit een voormalige papierfabriek in Turnhout.

Uiteraard vertragen technische redenen de realisatie van een dergelijk museum : te weinig realiseren openbare instellingen zich nog welke problemen met een dergelijke uitbouw komen kijken.

Maar anderzijds kadert de langzame realisatie in een gekozen « ideologie ». Er wordt nl. niet uitgegaan van één groot centraal museum, maar wel van een gedecentraliseerde werking. Het « Industriemuseum », zal een centraal punt zijn (men vraagt zich zelfs af of dit « centraal » moet), waar de bezoeker d‧m‧v. voorwerpen, foto’s, documenten en audio-visuele hulpmiddelen informatie krijgt over inhouden, strukturen en mechanismen van de industriële ontwikkeling en zijn gevolgen (bv. wat betekent « energie » in een industriële maatschappij). Van daaruit zal hij echter zich naar een aantal gedecentraliseerde en gekoördineerde « antennes » moeten wenden om specifieke informaties over specifieke (en vaak plaatsgebonden) aspekten op te doen (bv. wat is de rol van steenkool in de energievoorziening, bv. welke energie brengt een watermolen in beweging, enz…). Deze antennes worden niet noodzakelijk – en zelfs bij voorkeur niet – door het centraal initiatief uitgebouwd en/of beheerd, maar wel door lokale initiatiefnemers die hun verantwoordelijkheid nemen op hun specifiek terrein (gemeenten, VVV’s, firma’s, vzw’s, enz …).

Deze opstelling veronderstelt op de eerste plaats dat men plaatselijke initiatieven stimuleert, steunt, helpt in hun ontwikkeling – maar tevens dat de plaatselijke initiatieven bereid zijn zich in te schakelen in het algemeen kader. Ten behoeve van de centrale werking verworven objekten, zullen daarom niet noodzakelijk centraal opgesteld worden, maar wel op die plaats (eventueel in bruikleen) waar hun opstelling de meest efficiënte vorm van valorizatie oplevert.

Zoek op de site

Zoekopdracht