In de loop der jaren heeft de Houdeng Company [[Tot het begin van de 19e eeuw was de officiële naam van de compagnie "Society of Houdeng and the Grand Conduit".]] zich ertoe verbonden andere putten te graven op verschillende plaatsen in de plaats, maar ook op de concessies van Trivières, Havré... In totaal hebben we een dertigtal putten kunnen identificeren die de exploitatie van de ondergrond tot meer dan duizend meter diep mogelijk maakten [[ De Quesnoy-put daalde tot 'op 950 m; die van Beaulieu, in gebruik genomen in 1935, bereikte een diepte van 1.052 meter. ]].
Op 29 juni 1973 sloot het hoofdkantoor van Quesnoy zijn deuren; het was de laatste actieve put van de oude Houdin-samenleving. Zo verdween in de centrale regio een industrie die ooit van fundamenteel belang was voor de hele economie.
Een belangrijk bedrijf
Lange tijd was het kolenbedrijf Houdeng-Bois-du-Luc vooral een familiebedrijf[[Rond 1750 waren 8 van de 10 arbeiders afstammelingen of familieleden van de oprichtende mijnwerkers. ]] ; de meesterarbeiders gaven leiding aan de exploitatie van de naden, het schoonmaken en de verkoop van de steenkool…
De situatie veranderde abrupt aan het begin van de 19e eeuw; destijds werd een lening van 150.000 frank verstrekt door de financiers van de Algemene Vergadering[[ De Algemene Vergadering bracht alle belangrijkste aandeelhouders samen; om er deel van uit te maken, moest men minstens een twintigste van de aandelen bezitten of vertegenwoordigen; tot het begin van de 20e eeuw was het het permanente orgaan van controle en leiding over de mijnbouw.]] maakte de terugkoop mogelijk van de voormalige heerschappij van Houdeng[[De situatie was delicaat voor de meestermijnwerkers van die tijd: op de enerzijds bevrijdde de Franse revolutionaire invloed hen van verschillende feodale belastingen; aan de andere kant hadden de Wavrins, heren van Houdeng, vier tiende van de aandelen in de pits in handen. Ze kochten de heerschappij terug en verkochten onmiddellijk hun kasteel en de bijgebouwen aan de Wavrins (Ancient Archives, deel II, folio 17). ]] ; Goede bedrijfsprestaties maakten terugbetaling binnen een paar jaar mogelijk. Later annexeerde Bois-du-Luc andere concessies, dichtbij of ver weg: Bignault, Triviéres, la Barette, Havré, Obourg en Saint-Denis [[Dit vertegenwoordigde in totaal een concessie van 5.708 hectare; slechts één andere concessie in het zuidelijke bekken van België was belangrijker (Plumet, Delattre, Heyndrickx, op. cit., p. 112). ]].