1983 – 6(4)

Johan DAVID (1983)
Van tang: één woord, honderd-en-één werktuigen.
Museum voor de Oudere Technieken, Grimbergen, 2 delen: 63 + 32 p., ill.

Het lijkt ons dat dit werk er baat bij zou hebben gehad als het in één deel was gepubliceerd. De uitgever heeft ervoor gekozen om de tekst van de figuren te scheiden, waardoor we twee boekjes krijgen, waarvan het ene 194 illustraties bevat en het andere de tekst, die voornamelijk een catalogus is. Dit proces lijkt ons, althans voor een vrij beperkt aantal pagina's, niet praktisch, noch voor consultatie, noch voor conservering. Maar laten we niet stilstaan bij deze overwegingen van bibliothecarissen (hoewel we graag van de gelegenheid gebruik hadden gemaakt om te klagen over de vaak voorkomende nonchalance die we steeds vaker zien bij het publiceren van wetenschappelijke teksten) en laten we tot de daad komen!

Als we ermee instemmen de industriële archeologie tegenover de ambachtelijke archeologie te plaatsen en daarbij ijdele proefschriften over de “datum” van “de” industriële revolutie te vermijden, liggen de definities voor de hand. Industriële archeologie houdt zich bezig met objecten uit een industrieel productiesysteem, ambachtelijke archeologie houdt zich bezig met objecten uit een ambachtelijk productiesysteem. Deze schijnbare banaliteit verbergt in feite het fundamentele probleem van de geschiedenis van de technologie, namelijk het concept van industrialisatie. Veel historici, en niet de minste, maken gebruik van chronologische gegevens: voor of na Savery's machine (of Newcomen, of Watt; zo eenvoudig is het niet!). Helaas is het geen machine, het is zelfs geen technisch systeem (zoals Bertrand Gille zei) dat de industrialisatie veroorzaakt. We moeten het criterium van het industriële zoeken in de rationaliteit (waaruit de wetenschap voortkomt) en, overigens, in de manifestaties van een ethische of esthetische orde die, vanaf de luddisten tot op de dag van vandaag, wordt uitgelokt door grote industriële projecten (de spoorwegen, anticonceptie, kernenergie, reageerbuisbaby's, etc.) of deze manifestaties nu technofoob of technolatristisch geïnspireerd zijn, moet altijd worden geanalyseerd in termen van de houding ten opzichte van rationaliteit.

We moeten daarom niet verrast zijn door de volharding van het ambachtelijke in de industriële sector, en zelfs niet door mogelijke achteruitgang.

Het werk van Johan David is archeologisch, omdat het gaat om het presenteren van voorwerpen: tangen, tangen en soortgelijke gereedschappen. En het is zowel ambachtelijke archeologie als industriële archeologie: het grijpinstrument is elementair en daarom noodzakelijk in alle stadia van de technologie.

Het Museum voor Oude Technieken in Grimbergen (waarvan de heer David de curator is) organiseerde in 1983 een tentoonstelling van zo'n tweehonderd tangen en het is de catalogus van deze tentoonstelling die het werk vormt dat wij presenteren. De illustraties (eenvoudige lijntekeningen) zijn bevredigend en de instructies (er zijn er 210) geven een samenvatting van de essentie (lengte, massa, inscripties, enz.). Een te korte inleiding beschrijft in enkele paragrafen de geschiedenis van de tang.
De essentie wordt daar gezegd en de heer David benadrukt, terecht, opnieuw het belang van de Middeleeuwen voor de studie van werktuigen, zeker rijker dan de duidelijk zeer fragmentarische documentatie doet vermoeden. Onze auteur spreekt hier met volledige kennis van de feiten, en de lezers van Technologie waardeerde de zeer relevante bijdragen aan de ambachtelijke archeologie die hij zo vriendelijk aan ons tijdschrift toevertrouwde. De eruditie die de auteur in deze en andere publicaties aan de dag heeft gelegd, doet ons des te meer betreuren dat hij in het huidige werk zijn historische beschouwingen over tangen en tangen niet ruimer heeft ontwikkeld. Er moeten onder meer twee vragen worden verduidelijkt. Zijn er contacten geweest tussen de geschiedenis van de tang en die van het kompas? Wanneer en hoe zijn we van krachten (die we kennen sinds La Tène, en die in de middeleeuwen nog veel gebruikt werden) naar de huidige schaar gegaan? Deze twee vragen houden ook verband met elkaar, omdat ze het probleem oproepen van de as die de twee takken van het gereedschap verbindt, wat een assemblageprobleem is.

Enkele bibliografische gegevens (16 referenties) vervolledigen deze catalogus. Het zou interessant zijn geweest om de belangrijkste werken uit de archeologie toe te voegen, zoals bijvoorbeeld het Manual of Roman Archaeology van Cagnat en Chapot (1920), dat zeker relatief laconiek is over het onderwerp ‘werktuigen en instrumenten van de handel’, maar dat over de de andere kant wijdt verschillende pagina's en verschillende figuren aan medische apparatuur, waar pincetten talrijk zijn: pincetten, pincetten, speculum, pincetten voor het uittrekken van pijlen. Of de Manual of Pre-historic, Celtic and Gallo-Roman Archaeology van Déchelette (1927), die het meeste weergeeft van wat we weten over het verschijnen van een tang aan het begin van het metaaltijdperk. Of de Dictionary of Greek and Roman Antiquities van Daremberg en Saglio, waarvan vele artikelen van belang zijn voor ons onderwerp: chirurgie (met figuren van chirurgische pincetten gevonden in Pompeii), circinus, pincet, forfex, ferrum (met interessante afbeeldingen van smeden met tangen). Of het Woordenboek van Frans meubilair uit de Carlovingische periode tot de Renaissance van Viollet-le-Duc (1871), dat eigenlijk niet over tangen spreekt, maar een lang artikel wijdt aan krachten en scharen.

Ter afsluiting vermelden we dat de twee delen te koop zijn (250 FB) bij het Museum voor de Oudere Technieken, Guldendal 20, B-1850 Grimbergen (tel. 02/269.67.71).

JC Baudet

Zoek op de site

Zoekopdracht