1983 – 6(2)2

Jabir Ibn Hayyan (eind 8e en begin 9e eeuw) voltooide deze theorie van de vier elementen door aan te nemen dat metalen het resultaat zijn van het mengsel van zwavel en kwik.

De alchemisten, die de theorie van de vier elementen hadden aangenomen, verwierpen dientengevolge het atomisme. Deze afwijzing is voor een groot deel te wijten aan het feit dat atomen volgens hem niet de gehele materiële structuur in beslag nemen, maar door vacuüm gescheiden zijn. Het begrip leegte is echter uitgesloten. Bovendien zou het praktisch onmogelijk zijn geweest om het dogma van de vier elementen te vervangen door een theorie die meer dan vier soorten atomen toeliet.

Pas tijdens de Renaissance, in Italië, beseften we, aanvankelijk schuchter, dat we ons weer tot de natuur moesten wenden en daarom nieuwe observaties en nieuwe ervaringen moesten opdoen. In die zin leidde het humanisme er zowel in de experimentele wetenschappen als in de exacte wetenschappen toe om met een frisse blik naar oude problemen te kijken en zich niet langer tevreden te stellen met het herhalen van scholastische argumenten.

Het is Paracelsus (ca. 1493-1541) die deze overgang van alchemie naar scheikunde het beste illustreert: in zijn werk grenst het denken aan de Middeleeuwen aan dat van het humanisme. Hij voegde drie principes toe aan de vier elementen: zwavel, kwik en zout.

In de 17e eeuw begon de inductieve methode zijn impact op de scheikundestudies op te leggen. Van Helmont (1578-1644) introduceerde het begrip van een ‘winderig principe’ dat hij ‘gas’ noemde en verwierp zowel de vier elementen als de drie principes van Paracelsus.

De chemie bleef zich losmaken van de alchemie en het was toen de splitsing bijna voltooid was, aan het einde van de 17e eeuw, dat het atomisme een tweede wind vond met Robert Boyle (1627-1691) en zijn mechanische filosofie. Voor hem zijn het de vorm, afmetingen en bewegingen van atomen die het type substantie bepalen.

Newton (1642-1727) heeft bijgedragen aan het bevorderen van de atoomtheorie: hoewel hij persoonlijk geen ontdekkingen deed in de scheikunde, speelden zijn theorieën over krachten tussen deeltjes en de aantrekkelijke of afstotende relaties daarbinnen een rol van primair belang in de geschiedenis van de scheikunde.

Lucia de Brouckère roept kort de bijdragen van scheikundigen op in wat essentieel is voor de vestiging van hun vakgebied op experimentele basis: Geoffroy de Oude (1672-1731) en zijn tabel met affiniteiten; Boscovich (1711-1887) en zijn nieuwe opvatting van de structuur van de materie die tegengesteld is aan die van Newton; Herman Boerhave (1668-1738) van wie Elementa Chemia bleef lange tijd een autoriteit; Stahl (1660-1734) die heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de flogistontheorie.

Aan de andere kant analyseert het werk het onderzoek dat, na dat van Van Helmont, vooruitgang in de pneumatische chemie in de 18e eeuw mogelijk maakte: dit omvat onder meer het werk van Stephen Hales (1677-1761), Henry Cavendish (1731-1810) en Carl Scheel (1742-1786).

Het was echter met Lavoisier (1743-1794) dat de chemie haar ware revolutie beleefde. Het werk geeft hem een primaire plaats en zet kort en duidelijk zijn essentiële bijdragen uiteen: zijn afwijzing, op experimentele basis, van de theorie van flogiston; zijn onderscheid tussen “massa” en “soortelijke massa”, tussen “warmte” en “soortelijke warmte”, tussen “eenvoudig lichaam” en “element”; zijn theorie van calcinaties en verbranding; zijn opvatting van metalen als ‘eenvoudige stoffen’.

Een synthese van Daltons (1766-1844) theorie van chemisch atomisme voltooit het werk: we zijn hem een nieuwe definitie van de elementen verschuldigd op basis waarvan hun eigenschappen verband houden met het atoomgewicht; een systeem van chemische symbolen voor elementen en verbindingen; een theorie van moleculaire structuur en gasoplossing.

We moeten hulde brengen aan de helderheid van de presentatie, aan de eenvoud die de auteur heeft weten te handhaven in een complex onderwerp, aan de wetenschappelijke nauwkeurigheid die dit verlangen naar duidelijkheid en eenvoud niet heeft veranderd.

Lucia de Brouckère was van plan haar verhandeling te vervolledigen door een tweede studie te wijden aan de triomf van het atomisme en zijn transformaties na de ontdekking van radioactiviteit. Het is van het allergrootste belang dat andere wetenschappers zich verdiepen in de geschiedenis van hun vakgebied om toekomstige studenten een epistemologische bibliotheek te bieden die, geheel volgens de wens van Lucia de Brouckère, zowel op humanisten als op wetenschappers gericht zou zijn.

Dit werk is het laatste dat Lucia de Brouckère componeerde: ze werd op 3 november 1982 op brute wijze weggevoerd. Ze werd geboren in 1904 en behaalde in 1927 haar doctoraat in de scheikunde aan de Vrije Universiteit Brussel. Het was aan deze universiteit dat ze een parallelle carrière in onderzoek en onderwijs nastreefde.

Lezers kunnen dit rapport beschouwen als een eerbetoon aan de nagedachtenis van deze grote dame van de wetenschap.

H. Elkhadem

Zoek op de site

Zoekopdracht