1983 – 6(2)2

De verbazing en teleurstelling van Quetelet waren groot. Hij denkt dat hij het verkeerd heeft begrepen en aarzelt niet om het aan de minister te schrijven. In een lange brief, gedateerd 19 mei 1867, acht hij de aanstelling van Lancaster absoluut essentieel vanwege de onmogelijkheid om de vele aan het Observatorium gevraagde werkzaamheden uit te voeren met de hulp waarover hij beschikt, die zelf overbelast zijn. brief van A. Quetelet aan de minister van Binnenlandse Zaken, Brussel, 19 mei 1867.]]. De minister stelde vervolgens voor om aan Lancaster een subsidie van duizend frank toe te kennen, afkomstig uit de begroting voor letteren en wetenschappen.[[AGRB, geciteerd dossier; brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan A. Quetelet, 5 juni 1867.]] . Quetelet keert terug naar de aanklacht [[AGRB, geciteerd dossier; brief van A. Quetelet aan de minister van Binnenlandse Zaken, Brussel, 7 juni 1867.]] en rechtvaardigt zijn verzoek opnieuw door het grote aantal werken waarmee hij te maken krijgt. In het bijzonder moest hij reageren op een reeks voorstellen die hem door buitenlandse wetenschappers waren gedaan voor werk van internationale aard: de directeur van de Leidse Sterrewacht, F. Kaiser, vroeg hem om samen met hem de waarde te berekenen van het lengteverschil tussen Brussel en Leiden [[ Deze operatie vond plaats in september 1868; zie Koninklijke Academie van België (ARB), Correspondentie van A. Quetelet, nr. 1432, brieven van F. Kaiser aan A. en E. Quetelet.]]; de directeur van het Observatorium van Parijs, Urbain-Jean Le Verrier, verzocht om zijn medewerking om de meteorologische kaart van Frankrijk te voltooien [[ Zie ook ARB, Correspondentie van A. Quetelet, nr. 1599.]]; ten slotte wil de Franse geofysicus en mineraloog Charles Sainte-Claire-Deville zijn hulp voor zijn geweldige werk op het gebied van temperaturen [[ AGRB, geciteerd dossier; zie de brief van A. Quetelet aangehaald in noot nr. 11 en die van dezelfde bij dezelfde, Brussel, 24 juni 1867. Ch. Sainte-Claire Deville was voorzitter van de Commissie van het Centraal Meteorologisch Observatorium van Montsouris en vroeg A. Quetelet om veel informatie hierover. de temperaturen van Brussel op specifieke tijdstippen; ARB, Correspondentie van A. Quetelet, nr. 2205.]].

Te midden van al deze discussies kwam Albert Lancaster op zijn beurt tussenbeide, in de overtuiging dat hij enig recht had op een veilige en vaste baan bij het Observatorium. Hij maakte dit aan Quetelet bekend in een brief van 27 augustus 1867. Hij merkte in het bijzonder op dat het binnenkort een jaar geleden zal zijn dat hij als assistent van het Observatorium werd toegelaten en dat hij gedurende enkele maanden tweemaal zo vaak per week vervult hij ook de taken van nachthulp [[AGRB, geciteerd dossier; brief van A. Lancaster aan A. Quetelet, Schaarbeek, 27 augustus 1867.]]. Zoals hij altijd heeft gedaan, steunt Quetelet zijn medewerker zonder voorbehoud [[ AGRB, geciteerd dossier; brief van A. Quetelet aan de minister van Binnenlandse Zaken, Brussel, 30 augustus 1867.]], maar de minister was er tevreden mee Lancaster een nieuwe subsidie van duizend frank te verlenen uit de begroting voor 1867 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken [[ AGRB, geciteerd dossier ; Koninklijk besluit gegeven te Brussel, 23 september 1867.]]. Teleurgesteld verliet Albert Lancaster op 31 december 1867 de Brusselse Sterrenwacht om over te stappen naar het secretariaat van de Koninklijke Academie van België, waarvan Quetelet tevens de permanente secretaris was. Lancaster bleef tot februari 1875 aan deze dienst verbonden.

In 1873 probeerde Lancaster terug te keren naar het Observatorium [[AGRB, geciteerd dossier; brief van A. Lancaster aan A. Quetelet, Brussel, 11 februari 1873. ]] . Hij had vernomen dat het aantal waarnemingen, vooral in de astronomie, aanzienlijk was toegenomen en dat de hulp van het Observatorium niet voldoende was om zowel de waarnemingen als het reductiewerk te doen dat daarvoor nodig was. Lancaster biedt daarom zijn diensten aan Quetelet aan en vraagt hem om het werk te kunnen hervatten waarvoor hij verantwoordelijk was voordat hij naar het secretariaat van de Academie ging: “Ik zou er twee of drie uur extra voor zorgen”, schreef hij, “ die ik, na mijn werk bij het KNAW-secretariaat, elke dag voor dit doel kon gebruiken.” Quetelet stuurt het verzoek van Lancaster door naar de minister van Binnenlandse Zaken, Ch. Delcour, met het voorstel hem een vergoeding van zes tot zevenhonderd frank per jaar toe te kennen. brief van A. Quetelet aan de minister van Binnenlandse Zaken, Brussel, 11 februari 1873.]], die hem werd toegekend [[ AGRB, geciteerd dossier; brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan A. Quetelet, Brussel, 18 februari 1873. ]].

Adolphe Quetelet stierf in februari 1874. Zijn zoon, Ernest, diende als interim-directeur van de Brusselse Sterrenwacht. Hij was het die in februari 1875 de aandacht van de minister van Binnenlandse Zaken vestigde op de ontoereikendheid van het personeel van het establishment en verzocht om de aanstelling van een nieuwe assistent; hij noemt de naam van Albert Lancaster [[AGRB, geciteerd dossier; brief van. Quetelet aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken Bellefroid, Brussel, 17 februari 1875.]]. Op 23 februari 1875 werd Lancaster op bevel van de minister van Binnenlandse Zaken Delcour aangesteld als assistent van het Observatorium. Beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken van 23 februari 1875.]]. Albert Lancaster zal het observatorium niet langer verlaten. Hij bracht er zijn hele carrière door en liet een aanzienlijk wetenschappelijk oeuvre na. Zijn naam blijft, samen met die van Jean-Charles Houzeau, verbonden aan de publicatie van de “General Bibliography of Astronomy” [[ Zie met name het artikel van L. Dufour geciteerd in noot nr. 1. ]].

Zoek op de site

Zoekopdracht