Paradoxaal genoeg is het een buitenuniversitair centrum dat de beste weerstand heeft geboden. Het Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschap, een non-profitorganisatie die sinds 1957 onderdak biedt aan de Koninklijke Bibliotheek en onder leiding staat van Antoine de Smet, destijds Lisette Danckaert, heeft stevige prestaties op haar naam staan. Van 1959 tot 1960 publiceerde hij deInventaris van wetenschappelijke instrumenten bewaard in België aldus werd een project uitgevoerd dat sinds 1939 volwassen werd. De inventaris van wetenschappelijke manuscripten van de Koninklijke Bibliotheek, de Bibliografische aantekeningen over de geschiedenis van de wetenschap momenteel uitgegeven door Technologie, het nieuwe project van Woordenboek van Belgische geleerden bezetten vier onderzoekers, Annette Félix, Liliane Wellens-de Donder, Roger Calcoen, Hosam Elkhadem.
Ten slotte hebben de verschillende dialoogorganen te lijden gehad onder langdurige verduisteringen, als gevolg van het verdwijnen van facilitators, de vergrijzing van leidinggevenden en een gebrek aan financiële middelen. DE Nationaal Comité voor Logica, Filosofie en Wetenschapsgeschiedenis van de twee Academies is de Belgische correspondent van de International Union of History and Philosophy of Sciences. Zijn geluksmoment ging een paar jaar geleden voorbij, toen de Francqui-Stichting hem de middelen ter beschikking stelde om een nationale leerstoel op te richten. Het project stuitte op de traditionele verdeeldheid van de Belgische samenleving.
De Belgische Commissie voor de Geschiedenis van de Wetenschappen (opgericht in 1933) beleefde zijn glorieuze uur onder leiding van Jean Pelseneer en vervolgens van Antoine de Smet. Na een slaap van twintig jaar kwam het weer tot leven dankzij een nieuwe secretaris, Jean C. Baudet, die deelnam aan de editie van het tijdschrift. Technologie en kende in 1985 de prijs, de Franz Jonckheere-prijs, toe aan het team van Bibliografische notities.
De Koninklijke Academie heeft een zeer actieve “permanente commissie voor de geschiedenis van de wetenschap” (Beste Commissie voor de Geschiedenis der Wetenschappen) opgericht in 1941 en al jaren de favoriete ontmoetingsplaats voor wetenschapshistorici. De leden publiceren jaar na jaar een boekdeel van Academia Analecta. De onderzoeksactiviteiten namen toe met de oprichting in 1980 van een permanente werkgroep, de Uitgebreide Werkgroep over de bronnen van de geschiedenis van de wetenschap in de zuidelijke lage landen (Bronnen voor de Geschiedenis der Wetenschappen en de Zuidelijke Nederlanden), embryo van een documentatiecentrum voor de geschiedenis van de wetenschap van de Vlaamse gemeenschap. De tegenhanger van Uitgebreide Werkgroep voor de Franse gemeenschap is er het “Sluse Comité”, opgericht in Luik in 1982 en dat zichzelf tot taak heeft gesteld “het wetenschappelijk erfgoed van de Franse Gemeenschap te inventariseren”.
Tenslotte kent België verschillende wetenschappelijke genootschappen op dit gebied:
DE Zuidnederlands genootschap voor der wiskunde en natuurwetenschappen, creatie van Leo Elaut, organiseert conferenties en geeft al geruime tijd een tijdschrift uit, Scientiarum-geschiedenis ; twee contactgroepen van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek houden zich respectievelijk bezig met de geschiedenis van de experimentele wetenschappen en de geschiedenis van de exacte wetenschappen. A Belgische Vereniging voor de Geschiedenis van de Geneeskunde (Vandaag Societas belgica historiae medicinae) publiceerde af en toe een recensie Yperman. Een Belgische Vereniging voor de Geschiedenis van de Ziekenhuizen publiceert een Nieuwsbrief. Eindelijk een Cirkel Benelux Geschiedenis van de farmacie organiseert conferenties en geeft soms een nieuwsbrief uit.
De proliferatie van instellingen, erfgenamen van een prestigieus verleden, mag geen illusies scheppen. In alle gevallen van dialoog is het publiek tweeledig. Onder alle verschillende labels bevindt zich een kleine kern van professionals; een wisselend publiek van geïnteresseerden heeft alle voor- en nadelen van amateurisme.
Sterke en zwakke punten
Ondanks het opzettelijke schematisme is de tabel voldoende om de contrasten in de geschiedenis van de wetenschap in ons land te laten zien. Zonder naar formules te zoeken, zouden we kunnen zeggen dat de sterke en zwakke punten in de discipline zelf liggen en in degenen die deze beoefenen.
De geschiedenis van de wetenschap zelf verleidt de hedendaagse wereld met haar interdisciplinaire kant, maar heeft grote moeite haar specificiteit te overwinnen. Het moet afstand nemen van de wetenschapsfilosofie, net zoals de geschiedenis van de technologie zich moet distantiëren van de economische geschiedenis en de industriële archeologie. Aan de andere kant moet het worden erkend als een op zichzelf staande historische discipline. Het is geen afleiding voor een ademloze wetenschapper, het is een beroep. Elke gepensioneerde wetenschapper, die het ABC van historisch werk niet kent, denkt dat hij de kwalificaties heeft om het te onderwijzen.
Wat individuen betreft, is er geen tekort aan ervaren wetenschapshistorici, autodidact of opgeleid door de grote meesters. De kansen op een lukrake carrière hebben hen verspreid over de verschillende faculteiten, musea, bibliotheken en het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Het ontbreken van een standaardcarrière heeft spectaculaire resultaten mogelijk gemaakt: proefschriften in de geschiedenis van de wetenschap zijn verdedigd aan wetenschappelijke faculteiten, een voorrecht dat onze Franse collega's met grote moeite hebben kunnen verkrijgen.
Maar versnippering is alleen een rijkdom als men afstand doet van het parochialisme. Universiteiten kunnen niet beweren het vakgebied te monopoliseren, omdat een groot deel van het onderzoek buiten hen wordt gedaan. Geen enkele instelling beschikt over de personele en materiële middelen om het hele terrein te bestrijken. A fortiori is het creëren van één enkele stoel onrealistisch: óf de houder zal een specialist zijn, en hij zal over zijn specialiteit praten, óf hij is een grote geest, en hij zal alleen de hoofdrichtingen kunnen bepalen. Zou het niet juist zijn om, in plaats van de middelen te verdelen over hongerlijdende of stervende tijdschriften, de credits en goede artikelen te concentreren op de tijdschriften die hebben aangetoond dat ze in staat zijn om te overleven?
De fusie van Bibliografische aantekeningen en van Technologie toonde de weg. Onze toekomst zal deel uitmaken van een flexibele coördinatie van onze kleine middelen.