Oude wetenschap
De antieke wetenschap werd voor het eerst bestudeerd in Gent, bij Joseph Bidez (1867-1943), een leerling van de illustere Hermann Diels, en bij zijn vriend Franz Cumont.
Het was onder Bidez dat George Sarton klassieke filologie ging leren [[ A. Severyns, Notice sur Joseph Bidez, Annuaire de l'Académie Royale de Belgique, 122 (1956), p. 81-214. ]].
Bidez en Cumont hielden zich in de late periode vooral bezig met wetenschap en pseudowetenschap, met name met astrologie. De oprichting van de Internationale Academische Unie in 1919 stelde hen in staat de internationale samenwerking, die zulke goede resultaten had opgeleverd met de Catalogus codicum astrologorum graecorum. Biden liet het tweede door de vakbond gesponsorde bedrijf registreren catalogus van alchemistische manuscripten (werd Alchemistische teksten) dat sindsdien een zeer lokaal bedrijf is gebleven[[ We zullen de evolutie ervan terugvinden in de verslagen van de jaarlijkse zittingen van het Comité. ]]. De Luikse Armand Delatte, medewerker van het bedrijf, wijdde een groot deel van zijn wetenschappelijke activiteit aan de wetenschappen van de vroege oudheid, of het nu om de numerologie ging, de verzameling eenvoudige talen, portolans, medische woordenlijsten of waarzeggerij [[ A. Delatte, Study over de literatuur van Pythagoras, Parijs, 1915; De Griekse portolans, Luik, Parijs, 1947; Herbarius, 3e druk, Brussel, 1961; Anecdota Atheniensia et alia, Parijs, 1939.]]. De Internationale Academische Unie is nooit opgehouden de geschiedenis van de wetenschap te koesteren, die een prachtige plaats inneemt in haar grootste onderneming, de'Aristoteles Latinus van Professor Verbeke.
Het was ook een filoloog, kanunnik Adolphe Rome, die de louvanistische school stichtte die zich richtte op de exacte wetenschappen van de oudheid en op de nauwkeurigheid van de ekdotiek. Zelf bereidde hij een monumentale uitgave voor van Theon van Alexandrië's commentaar op de Almagest, dat na zijn dood door zijn school werd voortgezet [[ F. De Ruyt, Notice sur le canon Adolphe Rome. Jaarboek van de Koninklijke Academie van België, 138 (1972), p. 87-99. ]]. Onder zijn discipelen bestudeerde Albert Lejeune de optica van Euclides en Ptolemaeus [[ A. Lejeune, Euclides en Ptolemaeus. Twee fasen van de Griekse geometrische optica, Leuven, 1948; Onderzoek naar Griekse catoptrics volgens oude en middeleeuwse bronnen, Brussel, 1957; Claude Ptolemaeus, Optica in de Latijnse versie naar het Arabisch van emir Eugene van Sicilië, Leuven, 1956. ]], en Joseph Mogenet Byzantijnse astronomie [[ J. Mogenet, Autolycus de Pitane. Geschiedenis van de tekst, gevolgd door de kritische editie van de verhandelingen over de bewegende bol en over opkomst en ondergang, Verzameling van historische en filologische werken van de Universiteit van Leuven, 3e serie, 37 (1950). Onder de andere studenten van Rome noemen we wijlen Maurice Michaux met zijn uitgave van Marinus' commentaar op de Data van Euclides. ]]. Met betrekking tot de uitgave van Autolycos de Pitane ontwikkelde Mogenet een methode om manuscripten te classificeren door hun karakteristieke ongelukken te tellen, geïnspireerd door het werk van Dom Quentin. Hoewel de Mogenet-school vandaag de dag gespleten is, is zij nog steeds springlevend. In Leuven wijdde mevrouw Duhoux-Tihon zich aan het publiceren van Byzantijnse astronomen; in Namen publiceert de heer Allard wiskundige verhandelingen
Grieks, Latijn en Arabisch.
De geschiedenis van de geneeskunde
Sinds de 19e eeuw is de geschiedenis van de geneeskunde altijd zeer succesvol geweest. Het is echter vaker een onschuldige hobby van beoefenaars dan een wetenschappelijke discipline. Zoals overal heeft ze zich nooit kunnen bevrijden van een driedubbele hypotheek; bibliofilie; de zoektocht naar voorlopers; de grote schaduw van dokter Cabanès, dat wil zeggen de voorliefde voor anekdote of curiosa. Zelfs een grote meester als Marcel Florkin[[ Een bibliografie van Marcel Florkin door Yves Pasleau is te vinden in P. Laszlo, R. Halleux, Ancient representaties van chemische en alchemische kennis. Tentoonstellingscatalogus, Luik, 1981. ]], tijdens het schrijven van het monumentale Geschiedenis van de biochemie, minachtte er niet voor om wetenschappelijke schatten te wijden aan de meest vermakelijke aspecten van de Luikse geneeskunde.
Twee stromingen kwamen echter om het nieuw leven in te blazen. In Bergen en vervolgens in Brussel lanceerde Robert Joly een brede beweging van hippocratische studies (Corpus Medicorum Graecorum 1, 2, 4). ]], door stoutmoedig de historische epistemologie van Gaston Bachelard te introduceren [[
R. Joly, Het niveau van de hippocratische wetenschap. Bijdrage aan de psychologie van de geschiedenis van de wetenschap, Parijs, 1966. ]].
De methode werd na hem door zijn leerling Simon Byl toegepast op de grote biologische verhandelingen van Aristoteles [[S. Byl, Onderzoek naar de grote biologische verhandelingen van Aristoteles: geschreven bronnen en vooroordelen, Brussel, 1980.]].
Aan de kant van de middeleeuwse geneeskunde ontstond in Vlaanderen een belangrijke studiebeweging. Het doel en de methoden ervan zijn vergelijkbaar met de Duitse stroming van Fachliteratur des Mittelalters, gelanceerd door Gerhard Eis en zijn discipelen Willem Daems, Gundolf Keil, Hartmut Broszinski, Joachim Telle, Jerry Stannard [[Bijzonder verhelderend over deze beweging is het voorwoord van Gerhard Baader en Gundolf Keil bij de collectie Medizin im mittelalterlichen Abendland, Darmstadt, 1982, P . 1-44. ]]. Het is in wezen een kwestie van het bestuderen van Vlaamse medische teksten uit de Middeleeuwen, literatuur die te gespecialiseerd is voor filologen en te filologisch voor praktijkmensen. . 5. ]]. De initiatiefnemer op dit gebied was zeker professor Leo Elaut (1897-1978) met zijn aggregatiescriptie van smeinseen lede (1953), zijn werk over Yperman en talloze bijdragen waarvan het kader veel verder reikt dan de Middeleeuwen en Nederland[[
F. A Comer & LJ Van De Wiele. Elaut, Leon Jozef in Nationaal Biografisch Woordenboek, X (1983), p. 159-166. ]]. Naar zijn voorbeeld zijn veel tot nu toe verwaarloosde teksten aan het licht gekomen. We moeten de werken aanhalen van dokter Boeynaems over Salerno, die van Willy Brackman over Arnaud de Villeneuve, en over recepten, die van Leo J. Vandewiele over de pseudo Mesue, de Circa momenten Nederlands, de Liber magistri Avicenna (1965) en Herbaris (1965), en ten slotte de mondiale prospectie van Vlaamse medische recepten door Christian de Backer.