Hoe het ook zij, voor de geschiedenis van de industrie in België is het belangrijk op te merken dat ingenieurs eerst werden opgeleid op staatsscholen (het geval van Bergen is slechts één speciaal geval dat deze regel bevestigt, aangezien de provinciale macht ondergeschikt is aan de centrale macht). Gille (1978) merkte dezelfde situatie op in Frankrijk: “Het Franse rationalisme heeft feitelijk een technische klasse gecreëerd: ingenieurs van bruggen en wegen, scheepsbouw, mijnen, dierenartsen, fabrieksinspecteurs, officieren van het geleerde korps van het leger behoren tot de staat, niet tot de industrie, de handel of de landbouw. Geconfronteerd met een meer gefixeerde samenleving creëerden we een industrialisering van de technologie dankzij een sociale categorie (...) dit zorgde in zekere zin voor compartimentalisaties die niet bevorderlijk waren voor technische veranderingen »[[Pierre Thuillier (1982) analyseerde deze “institutionalisering” en deze “verkokeringen” zeer goed in een boek waarvan de interesse niet alleen historisch is; wij zijn zo vrij de lezer naar ons rapport te verwijzen (Baudet, 1983); zie ook van Welsenaer, 1983. ]].
Op 23 februari 1843 opende de Ecole des Mines de Liège een “mechanische studentenafdeling”, die na drie jaar studie het diploma werktuigbouwkundig ingenieur zou uitreiken. In 1845 werd de Mijnschool van Bergen gereorganiseerd en “werd” de “School voor Handel, Industrie en Mijnen van Henegouwen”.
In 1860 werd bij koninklijk besluit van 30 augustus door de staat (opnieuw) een Landbouwinstituut opgericht in Gembloux; het zal in drie jaar tijd landbouwingenieurs opleiden. Opgemerkt moet worden dat deze ingenieurs, net als die in Bergen, buiten de universiteiten zijn opgeleid.
En in 1863 richtte de Katholieke Universiteit van Leuven (opgericht in 1834) een speciale school voor civiele techniek, industrie en mijnbouw op. Merk op dat de uitdrukking “kunst en manufactuur” zoals in Bergen vervangen wordt door “industrie”.
Zoals we al zeiden, kunnen ingenieurs die Leuven verlaten geen ambtenaar worden. Deze afgestudeerden richtten in 1872 de Unie van Ingenieurs van de Bijzondere Scholen van Leuven (UILv) op, die bijzonder actief was. Een jaar later, in 1873, besloot de Vrije Universiteit Brussel om, net als haar katholieke rivaal, ook ingenieurs op te leiden door de Polytechnische School op te richten.
In 1876 werd de School van Bergen omgedoopt tot “Faculté Polytechnique du Hainaut”; de duur van de studies wordt verlengd tot vier jaar. Twee jaar later richtte de Universiteit van Leuven een Hogere Landbouwschool op, die in 1883 het “Agronomisch Instituut” werd.