1984 – 7(2)

VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN HET INGENIEURSBEROEP IN BELGIË

Jean C. BAUDET
Secretaris van de Belgische Commissie voor de Geschiedenis van de Wetenschappen

Overzicht

Bij het begin van het Koninkrijk België (1830) beschikte het slechts over twee technische scholen, respectievelijk verbonden aan de Rijksuniversiteit van Gent en de Rijksuniversiteit van Luik. Momenteel leiden 37 scholen op universitair niveau ingenieurs van verschillende graden op (industrieel ingenieurs, landbouwingenieurs, burgerlijk ingenieurs, enz.). Na de hoofdfasen van deze vermenigvuldiging van scholen (vooral in Franstalig België) te hebben gevolgd, biedt de auteur een analyse van het ingenieursberoep als bijdrage aan de (hedendaagse) geschiedenis van de technieken.

Samenvatting

Het koninkrijk België beschikte bijn ontstaan (1830) over twee scholen voor ingenieurs. Deze waren verbonden aan de rijksuniversiteiten te Gent en te Luik.
Deze woorden hebben betrekking op categorieën ingenieurs (industriële ingenieurs, landingenieurs, burgeringenieurs, enz.) die 37 studenten zijn met een universitaire rang.
De auteur schetst de grote lijnen waarlangs deze uitbreiding zich voltrokken heeft, vooral voor het Franstalige landsgedeelte. Daarom analyseren we aan het begin van de (hedendaagse) geschiedenis der techniek het werk van de ingenieur.

Abstract

In het begin van zijn oprichting (1830) bezat het Koninkrijk België slechts twee technische scholen, de ene verbonden aan de Rijksuniversiteit van Gent en de andere aan de Rijksuniversiteit van Luik.
Momenteel leiden 37 scholen op universitair niveau ingenieurs op van verschillende disciplines (industriële ingenieurs, landbouwingenieurs, burgerlijk ingenieurs, enz…). Na de belangrijke stappen in de oprichting en ontwikkeling van deze scholen (vooral in Franstalig België) te hebben gevolgd, stelt de auteur een analyse voor van het beroep van ingenieur als bijdrage aan de (hedendaagse) geschiedenis van de technologie.

Het morele ontslag van leiders is een van de essentiële voorwaarden van het revolutionaire proces.
Lenin.

Wetenschap, denken, kunst en cultuur zijn alleen mogelijk als bepaalde mensen de nodige vrije tijd hebben, terwijl ze anderen meer pijn opleggen.
Maurice Duverger

De wetenschappelijke studie van het ingenieursberoep kan op vele manieren worden georganiseerd [[Deze tekst reproduceert, met enkele aanpassingen, de inhoud van een conferentie die op 20 februari 1984 werd gehouden voor ingenieursstudenten (3e en 4e jaar) van de ISIB, State Higher Industrial Instituut in Brussel, in het kader van de “AIIBr Conferences”.
De auteur dankt zijn collega's die zo vriendelijk waren om de discussie die volgde op de presentatie te verrijken door de vruchten van hun reflecties en hun professionele ervaring met het publiek te delen. Onder deze zou hij in het bijzonder MM willen noemen. Jacques Dewez, voorzitter van de UFI (Franstalige Unie van Industriële Ingenieurs en Technische Ingenieurs van België). Jacques Dupont, algemeen secretaris van de UFI, en Paul Fontaine, algemeen voorzitter van de AIIBR. ]]. Wij stellen voor om onze aanpak te structureren volgens de reeks ‘verleden, heden, toekomst’, die, zo lijkt het ons, niet alleen de verdienste van eenvoud biedt, maar ook die van het verhelderen van de relaties die bestaan (of zouden moeten bestaan) tussen deze verschillende, maar verwante disciplines zoals de geschiedenis van technieken (Baudet, 1981b), de sociologie van beroepen, industriële archeologie, economische vooruitzichten, enz.

De studie van het verleden van het ingenieursberoep is een hoofdstuk dat belangrijk zou moeten zijn (Baudet, 1979b) van de ‘diachrone’ studie van de ‘complexe’ wetenschap, technologie en industrie. De geschiedenis van de wetenschap, de geschiedenis van de technologie, de geschiedenis van de industrie (in het algemeen industriële archeologie genoemd, zie Baudet, 1979a), maar ook de geschiedenis van het hoger onderwijs[[Het is passend om hier kennis te nemen van het werk van het Europees Centrum voor Hoger Onderwijs (CEPES, 1981). ]], en in feite de hele sociale en economische geschiedenis, moeten rekening houden met deze unieke klasse van mannen en vrouwen die ingenieurs vormen. Ze zijn tamelijk bevoorrechte actoren van de technische vooruitgang en de industriële ontwikkeling, maar worden door veel auteurs nogal merkwaardig genoeg verwaarloosd.
Dit is een eenvoudige observatie die echter wordt getemperd door de recente verschijning van interessante werken, waaronder we Bauer en Cohen (1980), Benthuys (1981), Blanchard (1979, 1981), Lintsen (1980), Shinn (1978) zullen citeren. ), Thuillier (1981).

Zoek op de site

Zoekopdracht