2. – De socialisatie van ingenieurs in België
Samen met sociologen zullen we het concept ‘socialisatie’ gebruiken om het heden van de Belgische ingenieurs te beschrijven (zie Rev.lng. België. 2(1): 9-10). Dit is de proces waardoor een individu een menselijke persoon wordt en het gedrag verwerft dat hem in staat stelt om in een bepaalde samenleving te leven (Willems, 1961). In onze samenleving zijn de twee meest opvallende sociologische kenmerken ongetwijfeld 1° de staat van bescherming van individuen door middel van buitensporige regulering en 2° een systeem van waarden gebaseerd op ‘status’ waarbij economische macht een bepalende rol speelt zal het niet verrassend zijn dat de kwestie binnen een juridisch kader moet worden aangepakt en dat het noodzakelijk is toe te geven dat de professionele positie het aspect is dat de sociale positie van mannen in het algemeen, en van ingenieurs in het bijzonder, bepaalt. We zullen daarom het professionele aspect van de socialisatie van de Belgische ingenieurs onderzoeken, waarbij we onderscheid maken tussen 1° de uitoefening van het beroep zelf en 2° de professionele organisatie.
2.1. – Het ingenieursberoep
De gekwalificeerde ingenieur (industrieel, civiel, enz.) kan drie mogelijkheden overwegen, die zich onderscheiden door het soort juridische situatie. Hij kan een contract aangaan met een derde partij (het maakt niet uit of dit een particulier, een industriële onderneming of zelfs de staat is), hij kan ambtenaar worden, in welk geval hij, zoals het bestuursrecht leert, merkt dat hij ten opzichte van zijn "werkgever", namelijk de staat of een ondergeschikte macht, kan hij in een situatie die niet contractueel maar statutair is, zich eindelijk zelfstandig vestigen om het vrije beroep van raadgevend ingenieur uit te oefenen. Er zijn dus drie mogelijkheden: “contractuele” ingenieur (dit is uiteraard de overgrote meerderheid; het is over het algemeen een arbeidsovereenkomst, maar het kan ook een bedrijfsovereenkomst zijn, als de ingenieur meewerkt aan de oprichting van een industriële of commerciële onderneming), ambtenaar ingenieur en raadgevend ingenieur [[Er zijn zeer weinig raadgevende ingenieurs in België. Zij zijn lid van de CICB (Koninklijke Kamer van Raadgevende Ingenieurs van België) of van de ABIC (Koninklijke Belgische Vereniging van Raadgevende Ingenieurs). ]].
Het is belangrijk om te begrijpen dat deze classificatie maatschappelijk bepalend is, ook al wordt deze gemaskeerd door meer zichtbare aspecten van de uitoefening van het beroep.
Uiteraard maakt de aard van de door de ingenieur verrichte technische handelingen het ook mogelijk een relevante classificatie op te stellen. Leraarsfuncties (op universitair niveau of in het technisch onderwijs) en militaire functies sluiten we meteen uit, ook al betreft het in werkelijkheid een vrij groot aantal ingenieurs. De leraar en de officier voeren in feite elk een activiteit uit die niet specifiek is voorbehouden aan ingenieurs.
De ingenieur wordt als dusdanig opgeleid om acties uit te voeren: 1° technologische interventie, 2° technologisch ontwerp, 3° horizontale communicatie, 4° verticale communicatie.
Ik herhaal hier alleen een definitie van Jacques Dewez, voorzitter van de UFI (AIIBr, 1981, p. 31): de ingenieur is een technoloog, een manager en een sociale gesprekspartner. Als technoloog en manager (deze twee “functies” zijn onafscheidelijk aangezien elk technisch project noodzakelijkerwijs zowel een financieel als een commercieel aspect omvat), zal de ingenieur ontwerp- of interventieacties uitvoeren. Als sociale gesprekspartner zal hij horizontaal of verticaal communiceren. Laten we dat eens zien.