In de tabel geeft de eerste regel de stoffen van type A aan, d.w.z. referentie voor de combinaties met stoffen van type B en C, gerangschikt in kolommen met nummer 16. In ons voorbeeld wordt C boven B geplaatst in dezelfde kolom waarvan de bovenste term is A.
De eerste kolom classificeert de stoffen die zich binden aan vluchtige zuren in volgorde van afnemende affiniteit; we vinden dus potas, ammoniak, metaaloxiden en metalen.
De tweede kolom, die betrekking heeft op zoutzuur, classificeert de metalen in de volgende volgorde: tin, antimoon, koper, zilver, kwik.
Nog een ander voorbeeld, de vierde kolom die betrekking heeft op zwavelzuur geeft het flogiston – het olieachtige en brandbare principe, dat wil zeggen in werkelijkheid de reductiemiddelen –, potas, ammoniak, de oxiden van aardalkalimetalen, ijzer, koper, zilver.
In de interpretaties die bij de tabel zijn gevoegd, kent Geoffroy laatstgenoemde een dubbel doel toe: de waargenomen reacties verklaren, ze ‘rechtvaardigen’ op basis van zijn uitdrukking en toekomstige reacties voorspellen.
Van 1718 tot 1758 werden enkele pogingen ondernomen om deze eerste tafel te perfectioneren, maar inhoudelijk werd er niets nieuws naar voren gebracht. In 1730 was er de tafel van Jean Grosse die, net als die van Geoffroy, symbolen gebruikt en 19 kolommen omvat. In 1751 verscheen de tabel van Christian Gellert met 28 kolommen waarin de stoffen die altijd met hun symbool worden aangeduid, zijn geclassificeerd in volgorde van toenemende oplosbaarheid in water (fig. 1).
De tabel (fig. 2) die het proefschrift vervolledigt dat in 1758 in Rouen werd gekroond, telt 33 kolommen en gebruikt, net als de kolommen die we zojuist hebben aangehaald, de symbolen die destijds in gebruik waren. Deze tabel wordt voorafgegaan door een lang proefschrift (87 pagina's) bedoeld om het te rechtvaardigen en uit te leggen, een proefschrift dat ik nu graag zou willen analyseren.
Vanaf de eerste zin vertelt de auteur ons wat hij bedoelt met ‘affiniteit’ en welk belang hij hecht aan de leer die op dit begrip berust:
“ De affiniteit of relatie die tussen verschillende stoffen bestaat, is de belangrijkste basis van de kennis die kan worden verworven over de mengbaarheid of vereniging van verschillende lichamen en bijgevolg over het resultaat van hun combinaties en over de producten die kunnen worden gevormd of gescheiden. » .
De gebruikte woordenschat is opmerkelijk, omdat het begrip tendens tot vereniging nog steeds, net als voorheen, in dit proefschrift met verschillende termen wordt aangeduid; we bevinden ons in een tijd waarin de woordenschat vast zal worden, waar scheikundigen zullen wennen aan het gebruik van ‘affiniteit’ met uitsluiting van andere termen. Hier gebruikt Jean-Philippe de Limbourg, zoals Geoffroy had gedaan in zijn memoires uit 1718, het woord Rapport (dat voorkomt in de Encyclopedie); in de rest van zijn tekst zal hij ‘karakter’, ‘gemak’ en ‘aantrekking’ en zelfs ‘vriendschap’ gebruiken.