Toen de Academie van Rouen haar prijsonderwerp, chemische affiniteit, voorstelde – dat wil zeggen de term en vooral het begrip, opgevat als een neiging tot het verenigen van twee stoffen – was chemische affiniteit een modieus vraagstuk dat al een lange geschiedenis heeft. erachter. Voor onze doeleinden is het alleen maar passend om terug te gaan naar het werk van Newton. Dit laatste wordt in verschillende teksten (Van Natura Acidorum, brief aan Robert Boyle, Vraag XXXI van deOptica, Scholium General des Principia en einde van Boek I…) nam het oude idee van affiniteit over, uitgedrukt door de sympathieën en antipathieën van de Ouden, om de verschijnselen van acties op kleine afstanden te verklaren, verschijnselen waarvan chemische reacties een bijzonder geval zijn. Hij koppelde dit oude idee aan het nieuwe idee van interactie op afstand op een manier die na hem moeilijk te dissociëren was. Maar in het geval dat ons hier betreft, spelen kleine afstanden een rol, vandaar enkele verschillen tussen deze krachten en de krachten die de verschijnselen van de hemelmechanica beheersen.
Dankzij deze ‘stap’ die Newton en zijn directe discipelen zetten, kon het begrip affiniteit de status van een wetenschappelijk concept verwerven; intuïtief begrip dat nu wordt weergegeven door een meetbare en wiskundig formuleerbare grootheid (dat wil zeggen een kracht van deeltjesinteractie).
Dit idee en de ‘wiskundige’ interpretatie ervan komen bij Boerhaave niet erg naar voren, maar worden duidelijk uitgewerkt in het werk van P. van Musschenbroek, een van de meesters van Jean-Philippe de Limbourg. Aan de andere kant worden ze afgewezen, net als het hele Newtonianisme en de pogingen om de scheikunde op de fundamenten van een tak van de natuurkunde te bouwen, door de vurige scheikundige die GF Rouelle was, een andere meester van onze held. De empiristische school waarvan Rouelle in Frankrijk de kampioen was, gebruikte echter het begrip affiniteit, en de term zelf, zonder er het idee van aantrekkingskracht aan te koppelen.
Dus de Proefschrift over chemische affiniteiten bevindt zich in een belangrijke onderzoekslijn in de scheikunde uit het midden van de 18e eeuw, waaraan zowel de fysisch scheikundigen, discipelen van Newton, als de empiristische scheikundigen, discipelen van Stahl en meestal, althans voor Franstaligen, studenten verbonden waren van GF Rouelle.
Het begrip affiniteit – de neiging tot vereniging en instandhouding van de vereniging van twee substanties – en het woord zelf dat deze tendens uitdrukt, bestond al lange tijd in de chemische literatuur. Wat dit onderwerp betreft, waren scheikundigen verdeeld tussen twee tegengestelde richtingen: ofwel overwegen ze dat de unie plaatsvindt tussen “tegengestelde” lichamen in de vorm van een gevecht; of toegeven dat de unie tussen lichamen tot stand brengt die tussen hen een 'affiniteit' van gelijkenis bezitten, volgens het oude principe van gelijkenis of identiteit dat als volgt kan worden geformuleerd: het gelijkaardige trekt het gelijkaardige aan en verenigt zich ermee.
In 1758 was het onderwerp affiniteiten erg in de mode, zoals blijkt uit de bezorgdheid van de Academie van Rouen.
Het is alweer veertig jaar geleden dat de eerste “tabel met affiniteiten” werd gepubliceerd door E. Geoffroy onder de bekende titel “Tabel van de verschillende relaties waargenomen in de chemie tussen verschillende stoffen”. Opgemerkt moet worden dat het woord “affiniteit” pas twee jaar later door Geoffroy werd gebruikt, maar vanaf 1718 is het inderdaad het begrip affiniteit dat wordt bedoeld met de term “relatie” [[ Etienne Geoffroy, “Tabel des verschillende relaties waargenomen in de scheikunde tussen verschillende stoffen”, Geschiedenis en memoires van de Koninklijke Academie van Wetenschappen voor 1718, Parijs, 1720, H. Stoire, p. 99, Geheugen, p. 202-212 en “Verduidelijkingen op de tafel ingevoegd in de memoires van 1718 over de waargenomen relaties tussen verschillende stoffen”, Hist. en mem. van Ac. Royale des Sciences voor 1720, Hist., p. 32, Mem., p. 20-34. ]].
Gezien het belang van dit eerste model waarnaar alle volgende auteurs, inclusief Limbourg, zullen verwijzen, is het passend om even stil te staan bij Geoffroy's tafel. Laten we het snel beschrijven.
De tabel zelf wordt gepresenteerd in de vorm van een classificatietabel met twee vermeldingen (horizontaal en verticaal), waarin de stoffen worden weergegeven door hun symbolen die zijn ontleend aan de alchemisten. Het wordt voorafgegaan door een verklarende inleiding.
De empirische basis van het geheel is de observatie van reacties waarbij een stof wordt geëlimineerd door neerslag of gasontwikkeling: dubbele ontleding door de werking van een zuur, een base of een zout op een ander zout; verplaatsing van het ene metaal door het andere in een zoutoplossing. Het idee dat ten grondslag ligt aan de totstandkoming van de classificatie is de volgende: als een lichaam C, dat affiniteit heeft voor het lichaam A, in contact wordt gebracht met de gemengde AB en de combinatie AC – in het algemeen waargenomen door de precipitatie van AC -, we leiden hieruit af dat C meer affiniteit heeft voor A dan B voor hetzelfde lichaam A [Met het huidige formalisme schrijven we: C + AB]. Geoffroy stelt aldus deze algemene regel die als referentie zal dienen voor alle volgende auteurs:
“ Telkens wanneer twee substanties die de neiging hebben om zich te verenigen, samen verenigd worden aangetroffen; als er een derde ontstaat die meer verbinding heeft met een van de twee, verenigt hij zich ermee door de ander los te laten »[[ Etienne Geoffroy, Hist. en Mem…. voor 1718, p. 203. ]] .