1983 – 6(4)

BEOORDELINGEN

Pierre THUILLIER (1982)
Industrieel avontuur en zijn mythen.
Editions Complexe, 24, Bosniestraat, 1060 Brussel, 180 p.

De auteur, aan wie wij in het bijzonder de recensie te danken hebben Het onderzoek wijdt regelmatig een paar columns aan de geschiedenis van wetenschap en technologie, presenteert hier essentiële elementen van zijn kritische denken over het “complexe” wetenschap en technologie. We kunnen ze in drie punten samenvatten. Ten eerste aanvaardt de auteur een materialistische interpretatie van de geschiedenis. Ten tweede doet hij de geschiedenis van de wetenschap op een kritische manier, waarmee ik bedoel dat hij zich niet tevreden stelt met de studie van het verleden, maar ook de hedendaagse werkelijkheid observeert met de bedoeling die te beoordelen. Ten derde erkent hij dat het concept ‘mentaliteit’ een zeer belangrijke verklarende en heuristische waarde heeft.

Laten we dat eens zien. De eerste is een credo. In het begin was de infrastructuur... Zoekend in Marx vruchtbare suggesties Om een kennissociologie te ontwikkelen, zal de auteur ze vinden, niet zonder terloops toe te geven dat ze daartoe zouden kunnen leiden beledigende vereenvoudigingen. Hij zal terloops twee idealisten aanvallen, John U. Nef, die te veel nadruk legt over de rol van ‘geniale mannen’, opmerkelijk vanwege hun ‘intellectuele belangeloosheid’ en vanwege hun macht om ‘economische en materiële noodzaak’ te overstijgen », en Alexandre Koyré die wil dat wetenschappelijke ideeën een autonome of quasi-autonome evolutie ondergaan in relatie tot de sociaal-economische context.

De tweede duidt op een pragmatische opvatting van de geschiedenis van de wetenschap. Dit is geen ijdele “kennis van het verleden” in het drievoudige domein van wetenschap, technologie en industrie, maar integendeel een geschikte discipline – en bovendien onvervangbaar – om de permanente kritiek op onze instellingen, onze prestaties op wetenschappelijk-technisch gebied te funderen. -industrieel veld. Dit is hoe Pierre Thuillier bepaalde wetenschappelijke beleidsproblemen aanpakt: organisatie en uitvoering van wetenschappelijk onderzoek, relaties tussen hoger onderwijs en industrie. Volgens onze auteur bestaat er een zeer interessant parallellisme tussen epistemologisch onderzoek en sociaal-culturele analyse. Om maar één voorbeeld te noemen: hier is een typische observatie vanwege deze voortdurende bezorgdheid. De auteur definieert “complexisme” zoals de filosofie die ‘de complexiteit van de geschiedenis’ gebruikt om op dogmatische wijze een epistemologische berusting (en ook een politieke berusting) te rechtvaardigen. Dit is een onderscheidende vorm van scepticisme: de dingen zijn zo ingewikkeld, hoe kunnen we weten wat belangrijk is en wat niet? En het is ook een manier van vissen in troebel water. Alles is zo complex dat we uiteindelijk alles kunnen denken – en doen: een uitstekend alibi om de urgentie van bepaalde keuzes te verbergen, om al te kritische analyses te weigeren, enz. Zijn er trouwens onlangs in België niet al te kritische analyses gemaakt van dit 'industriële avontuur'? Maar laten we verder gaan en terugkeren naar onze auteur. De derde is om toe te geven dat er rekening moet worden gehouden met mentaliteiten. We weten dat het woord pas uit het begin van de eeuw dateert, en dat het begrip veel te danken heeft aan het werk van Lucien Lévy-Bruhl.
Deze laatste smeedde, door de ‘primitieve mentaliteit’ te analyseren, een sleutel die toegang gaf tot een heel domein van de geschiedenis van de wetenschap, en Pierre Thuillier vond die. In zijn boek zal hij het concept van mentaliteit gebruiken, maar met oneindige voorzorgsmaatregelen: gegeven het feit dat het gebruik van ‘mentaliteiten’ vaak wordt beschouwd als een idealistische fantasie, is het daarom een echt pleidooi dat ik heb ondernomen.

Een pleidooi dat mij overtuigde, maar het is waar dat ik er bij voorbaat van overtuigd was: ik geloof dat ik een van degenen ben die willen achter ‘wetenschap’, ‘technologie’ en ‘industrie’, achter instellingen in het algemeen (vinden) mannen en hun representaties, hun mentale structuren, hun houding, hun praktische overtuigingen, hun sociaal-culturele mythen.

Pierre Thuillier past zijn kritische denkwijze (waarvan ik de belangrijkste punten heb geprobeerd samen te vatten) toe op drie gevallen: die (onvermijdelijk!) van de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië, die van de Culturele Revolutie onder Mao Tse-Tung, en die van hedendaagse Frankrijk.

Dit is hoe de Industriële Revolutie wordt uitgelegd: In enigszins simplistische maar duidelijke bewoordingen deelden praktijkmensen en theoretici in grote lijnen de overtuiging dat de praktijk zijn toevlucht moet nemen tot de theorie en dat de theorie ten dienste moet worden gesteld van de praktijk. Sociaal gezien betekent dit dat ‘wetenschappers’ en ‘ondernemers’ zichzelf als betrokken bij dezelfde activiteit beschouwden. Voor mensen die stevig gehecht zijn aan het onderscheid tussen het handmatige en het intellectuele, tussen het praktische en het theoretische, is dit feit misschien bijzonder moeilijk voor te stellen. .

Het deel van het werk dat gewijd is aan de maoïstische Culturele Revolutie is ongetwijfeld het meest originele hoofdstuk. We kunnen het samenvatten met deze passage: alles gebeurde alsof de maoïsten er bewust voor hadden gekozen om tegen het confucianisme te strijden om representaties en culturele normen te verspreiden die gunstiger waren voor de technisch-wetenschappelijke ontwikkeling (in de westerse zin van de uitdrukking) (…) hoe moet dat gebeuren als een land dat lange tijd was afgesneden uit de ‘wetenschappelijke, technische en industriële ontwikkeling’ snel een ‘mentaliteit’ en ‘houding’ kunnen verwerven die in staat is om, zelfs in een specifieke vorm, de ontwikkeling van ‘wetenschap’ en ‘het technische’ te bevorderen.? . Uiteraard maakt de auteur hier uitgebreid gebruik van de belangrijke resultaten van Joseph Needham over de Chinese wetenschap.

Zoek op de site

Zoekopdracht