INDUSTRIËLE ARCHEOLOGIE IN VLAANDEREN BEGIN ZICH TE ORGANISEREN
Adriaan LINTERS
Nieuwe licentie (RU Gent)
Coördinator Project Industrieel Erfgoed, Sint-Truiden
Beheerder VVIA, Gent
Lid beheerraad Het Internationale Comité
voor het behoud van het industriële erfgoed
Overzicht
De auteur beschrijft het ontwikkelingsproces van de industriële archeologie in de Vlaamse regio van het land, evenals het betrokken en actieve karakter van de VVIA (Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie), opgericht in 1978.
Abstract
De auteur beschrijft het ontwikkelingsproces van de industriële archeologie in het Vlaamse gebied van België, en de daarbij betrokken en geïnteresseerde actie van de VVIA (Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie), opgericht in 1978.
Toen het in 1974 opgerichte (nationaal) Centrum voor Industriële Archeologie – Centrum voor Industriële Archeologie, Vanaf 1976 begonnen we te lijden onder interne lethargie, maar we bevonden ons in een situatie waarin er weinig discipline en frustratie was. Uw beslissing is genomen om de vraag te beantwoorden over de verantwoordelijkheid voor succesvolle pogingen om het te vertellen. In Toen Kwam De Machine: kennismaking zet industriële archeologie, Eind 1975 en de Brusselse Passage 44 werd georganiseerd en ruim 82.000 bezoekers trokken, dans lebanen te leiden.
Het breken van een heterogene actieve organisatie tienedende toen een een een een traraging van minstens een drietal jaar en wikkeling van de industriële archeologie en Vlaanderen.
Vanaf 1975, het Monumentenjaar, hadden kringen van monumentenzorg, maar tegelijkertijd noodzakelijk geïnteresseerd voor het onderwerp gekregen. Als het om gefabriceerde goederen gaat, is het inderdaad altijd mogelijk om het maximale uit de staten te halen, en deze reeks proletariërs domineert de staten sinds de 19e van het jaar. Wij zijn geïnteresseerd in het experimenteren met ideeën voor “renovatie” van “ adaptief hergebruik »: men kon er zonder al te grote schade zijn creativiteit op botvieren, hun strukturen lenen zich uitstekend tot de (vaak meest) verregaande ingrepen, en er bestond geen noemenswaardige “inhoudelijke” tegenstand tegen het transformatoren van een fabriek tot cultuurtempel, woning, supermarkt , of eender wat – minimaal niet in dezelfde mate als wanneer mannen de Akropolis aan eenzelfde behandeling willen onderwerpen.
Je bent geïnteresseerd in architectonische en creatieve architectuur en bent geïnteresseerd in het feit dat je geïnteresseerd bent in de 19e eeuw, en je bent geïnteresseerd in het betreffende monument.
Dit onmiddellijk onmiddellijk in het feit dat industriële relikten werden opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, noch alleen of louter omdat zij één van andere belangwekkende architecturale frivoliteit zichtbaar waren. Bedrijven, arbeiderswoningen, stations, bruggen, werden – krachtige de inventarisatie zich verruimde en diepte – meer en meer gerepertorieerd van hun typologische, technische, of inherente waarden. De volatie van deze aanpak is het beste om te volgen wanneer mannen de verschillende volumes uit de geur halen Bouwendeur van Eeuwen Heen (samengesteld door of Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg, en uitgegeven door de Uitg. Snoeck-Ducaju & Zn, te Gent) achtereenvolgens doorneemt: Halle-Vilvoorde (1975), Antwerpen (eerste deel in 1976, tweede deel in 1979), Gent (eerste deel in 1976, tweede en derde deel in 1979), Wijk Aalst (twee delen, beide verschenen in 1978), in het Wijk Hasselt-Sint-Truiden (twee delen, beide verschenen in 1981). In deze delen zijn vallen, barokhuizen, kerken, kloosters in kastelen, steeds meer industrieel-archeologische vindplaatsen beschreven, waarbij op te merken is dat (in bezwaar tot doorsnee-architektuur) vaak een poging gedaan wordt tot diepgaand historisch onderzoek in analyses. van de (om technische) binnenstructuren: vooral de twee laatste delen aan Gent, en de inventarisatie van de Limburgse mijnstreken getuigen deze.