1981 – 4(4)

Adriaan LINTERS, redacteur (1981)
Industriële Archeologie in België.
Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie, Gent, 66 p., ill.

Op een spaarzame maar zorgvuldige wijze uitgegeven, is dit boekje een inventarisatie van de omstandigheden. De gelegenheid: de vierde internationale conferentie over het behoud van industrieel erfgoed die plaatsvond in Grenoble en Lyon in september 1981. Het doel: een telling uitvoeren van wat er in België bestaat (bestaan = leven = publiceren…) op het gebied van industriële archeologie.

Deze gelegenheid was bijzonder goed gekozen: het lijdt geen twijfel dat industriële archeologen uit Groot-Brittannië en elders geïnteresseerd zullen zijn om te leren wat er wordt gedaan in België, een klein land dat ooit voorop liep op het gebied van de industrialisatie. Wat het doel betreft, het doel zelf van deze inventarisatie, het is nog niet helemaal bereikt. De uitgever verontschuldigt zich hiervoor in een kort voorwoord: de catalogus van initiatieven is niet compleet … Het Waalse deel van België beschikt nog steeds niet over een overkoepelende organisatie die lokale initiatieven en inspanningen coördineert. Dit verklaart waarom het veel moeilijker was om contact op te nemen en/of te inventariseren wat er gaande is in het Franstalige deel van België.

Het is echt jammer! De inventaris is interessant, maar als het mogelijk was geweest om deze compleet te maken, hadden we een instrument gehad waarvan de behoefte steeds meer gevoeld wordt in de kleine wereld van de Belgische industriële archeologie. Misschien kan een Franstalige emulator van de heer Linters dit langverwachte werk uitvoeren?

De inventaris van de heer Linters is ondanks hemzelf dus onvolledig. Het presenteert echter 28 musea, verenigingen en verschillende initiatieven. Er is een bericht gewijd aan Technologia, waarin een van de doelstellingen van ons tijdschrift wordt benadrukt: de AIIBR toonde zijn overtuiging dat ingenieurs actief moeten deelnemen aan de huidige discussies over de noodzaak om ons archeo-industriële erfgoed te bestuderen en te behouden. Wiens daad!

JC Baudet

A. JANSSENS door BISTHOVEN (1981)
Witboek over cultureel vastgoederfgoed.
Koning Boudewijnstichting, Brussel, 172 p., ill.

De industriële archeoloog, die de materiële overblijfselen van de ‘industriële’ periode van de mensheid bestudeert, dat wil zeggen, grofweg gesproken, van de stoommachine (1705, Newcomen) tot de computer (1948), wordt natuurlijk, net als archeologen van andere historische perioden, om zich bezig te houden met natuurbehoud, zowel museografisch als in situ. Dit, het behoud van monumenten en sites, is niet uitsluitend een technisch probleem: de juridische (eigendoms), economische (financiële middelen), administratieve (organisatorische) en ecologische (esthetische) aspecten krijgen een zeer belangrijke dimensie. Daarom zou het Witboek, dat feitelijk vrijwel uitsluitend over architectonisch erfgoed gaat, interessant moeten zijn voor industriële archeologen. Hij zal inderdaad de huidige stand van de Belgische wetgeving ter zake vinden: de wet van 1931-08-07 betreffende het behoud van monumenten en sites, en recentere teksten (Decreet 13-07-1972, Decreet 1976-03-03, Decreet 28-06-1976 en Koninklijk besluit 06-12-1976). Hij krijgt dus de kans om de discrepantie in de regelgevingsmechanismen tussen de twee culturele gemeenschappen van het land te bestuderen.


We weten niet of het mogelijk is om het volledig eens te zijn met de filosofie die ten grondslag ligt aan dit werk, en die kan worden samengevat door deze passage uit de preambule: Hierbij moet worden benadrukt dat de renovatie van oude gebouwen in de meeste gevallen niet duurder en vaak zelfs goedkoper is dan nieuwbouw. Vergeleken met laatstgenoemde vormen de restauratie- en rehabilitatiewerkzaamheden aan oude gebouwen een aanzienlijke besparing op het gebied van materialen en energie en vereisen zij een groter personeelsbestand. Is dit niet het voor de realiteit houden van iemands verlangens? Hoe dan ook is deze bewering niet erg bruikbaar: in economische aangelegenheden is er maar één manier om toegang te krijgen tot de waarheid: door van geval tot geval te werk te gaan, door een uitputtende verklaring van kosten en winsten op te stellen. Het zou zeer verrassend zijn als, in de meeste gevallenworden de kosten van een groter personeelsbestand gecompenseerd door besparingen op materialen.

Hoewel kostbaar, wordt het behoud van monumenten toch om uitstekende redenen gerechtvaardigd. Waarom een slechte toevoegen: Het is ook passend om de wetenschappelijke waarde te onderstrepen van dit erfgoed, dat de natuurwetenschappen de materialen verschaft voor hun fundamenteel onderzoek.? Deze zin, waarschijnlijk bedoeld voor een werk over natuurparken, wat doet hij hier?

Toch maakt het Witboek, dat naast wetgeving ook de fiscale en financiële maatregelen bestudeert die de bescherming van vastgoedactiva mogelijk zouden maken (door zich te beperken tot de elementen van deze activa die zich in particuliere handen bevinden), de balans op van het probleem van de het behoud van monumenten in België. Hij laat niet na de Belgische situatie te vergelijken met die van sommige andere landen: deze vergelijkende studie is misschien wel de meest interessante in dit werk.

JC Baudet

Zoek op de site

Zoekopdracht