BEOORDELINGEN
KONINKLIJKE ACADEMIE VAN BELGIË (1980)
Bloemlezing van de wetenschappen in België, II.
Koninklijke Academie van België, Classe des Sciences, Brussel, 709 p., ill.
We hadden al het genoegen kritiek te uiten op het werk dat de Klasse voor Schone Kunsten van de Koninklijke Academie van België in 1980 produceerde ter herdenking van de honderdvijftigste verjaardag van België (Technologie 3:79-80).
We hebben nu te maken met het boekdeel dat de Wetenschapsklas van de Academie heeft besloten ter gelegenheid van dit jubileum te publiceren. Omdat het een plezier is om over een mooi boek te schrijven, terwijl kritiek gemakkelijk is omdat je de tevreden lezer alleen maar hoeft te prijzen en de dankbaarheid te tonen.
In feite is dit zeer mooie boek, sober gekleed in groen en goud, de voortzetting van de Bloemlezing die de Academie in 1968 publiceerde – het is goed bekend bij wetenschapshistorici in België, omdat het handelt over de Belgische wetenschap uit de 19e en het begin van de 20e eeuw.
Het “tweede deel” van Florilège is gewijd aan de jaren 1920 tot 1980. Hoe zijn we te werk gegaan bij het samenvatten van zestig jaar wetenschap in België? Op de best mogelijke manier, namelijk een beroep doen op de meest uiteenlopende vaardigheden, terwijl het onmogelijk is een beroep te doen op de vaardigheden van slechts één. Wij hadden liever een synthese gehad, de kans was groot, van de wetenschapsbeweging in België tijdens deze periode. Een synthese die de wetenschappen zou hebben gemengd, het is bovendien kenmerkend voor onze tijd dat de beslissende vooruitgang voortkwam uit samengestelde disciplines: fysische chemie, biochemie... Om dit te doen zou het nodig zijn geweest om de eenheid van denken te hebben van één enkele historicus, maar de taak zou moeilijk zijn geweest en bovendien: had het niet de voorkeur gehad om het werk op een manier te delen die misschien bepaalde jaloezie zou voorkomen? De lezer zal oppassen dat hij niet vergeet dat we ons in een land bevinden met een groot aantal snelwegen en een overvloed aan toepassingen. Dus in plaats van een geschiedenis van de wetenschappen van 1920 tot 1980 krijgen we een tiental historische schetsen voorgeschoteld (Astronomie, Scheikunde, etc... Wiskunde ontbreekt helaas, wat ons verbaast; Technologie ook, wat ons niet verbaast).
Zesentwintig editors voor deze schetsen, die de helft van het volume in beslag nemen. Het gebrek aan homogeniteit, onvermijdelijk bij een dergelijk proces, is soms een beetje vervelend, en het lijkt ons jammer dat deze methode het niet mogelijk maakt om bepaalde belangrijke data beter te benadrukken. Bijvoorbeeld in 1920, toen de Universitaire Stichting werd opgericht, of in 1928, met de oprichting van het FNRS (Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek). Toch is dit eerste deel zeer nuttig voor de wetenschapshistoricus, behalve misschien het hoofdstuk gewijd aan de plantenbiologie. Door te weigeren wetenschappers en scholen te citeren nog steeds actief (wat een hedendaagse inactiviteit in andere disciplines impliceert), noemt J. Lebrun, die dit onderwerp met uiterste bescheidenheid behandelt, slechts twee namen: de paleobotanist Gilkinet en de geoloog Renier! Het is een prestatie om de geschiedenis van een wetenschap als de plantkunde te schrijven zonder praktisch iemand te citeren. Een nutteloze prestatie.
Het tweede deel van dit werk is een reeks biografieën, een genre waarin de Academie een meester is geworden: zij vervult, zoals we weten, met opmerkelijke kwaliteit het kostbare mandaat van het componeren van de Nationale biografie.
In het boek dat we presenteren zijn er 34 biografieën, dankzij het werk van 36 biografen.
Vergezeld, zoals verwacht, van een fotografisch portret en een facsimile van handtekening, zijn ze over het algemeen uitstekend. De veelheid aan medewerkers, misschien betreurenswaardig voor het eerste deel van de bloemlezing, lijkt ons integendeel perfect geschikt voor het tweede deel. Soms vermengt hij met de biografische aantekeningen de persoonlijke herinneringen van biografen, en daarmee een menselijke warmte die zeker niets afdoet aan dit eerbetoon aan degenen zonder wie we niet helemaal zouden zijn wat we zijn.
Wat kan ik nog meer zeggen? Dat we hier en daar waardevolle aanwijzingen zullen verzamelen over de gewoonten van een volk, en dat de wetenschapshistoricus ze niet kan negeren wanneer hij probeert van beschrijving naar verklaring te gaan.
Laten we ons beperken tot het aanhalen van als voorbeeld deze indicatie: dat kunnen we vragen of ons land De Wildeman niet beter in dienst had kunnen nemen en hem beter had kunnen ondersteunen in zijn werk. Emile Marchal en vervolgens Walter Robyns spraken over het vervelende administratieve diensten waarvoor hij verplicht was. Misschien heeft Emile De Wildeman- hierin deelde hij het lot van vele grote mannen in ons kleine land? (A. Lawalrée).
De mededelingen betreffen uitsluitend overleden wetenschappers of ingenieurs. Er is een speciale behandeling gereserveerd voor de vijf Belgische Nobelprijswinnaars: de bloemlezing begint met hun biografie. De juiste mannen op rechts plaats.
JC Baudet