De lagere vallei van de Molignée is steil, bebost en rotsachtig, wat het uiterst pittoresk en aantrekkelijk maakt voor toerisme. Het harmonieert heel goed met de schaal van de Maas, het nabijgelegen Dinant en de andere zijrivieren van de rivier.
De plaats werd lange tijd ingenomen door de oude abdij van Moulins, die wordt weergegeven op de kaart “Dinant – 118/2/619” van het kabinet van de Oostenrijkse Nederlanden, opgesteld op initiatief van graaf de Ferraris (1771- 8).
De regio kende al talrijke smederijen, een boorinstallatie, een gieterij, een papierfabriek, een tegelmolen en diverse steengroeven.
De kaart van Ferraris geeft al het omleidingskanaal van Molignée weer, bijna 2 km lang, met zijn sluis aan de Mansard, die de eerste metallurgische vestiging bediende die in een fractie van de gebouwen van de abdij van Moulins was geïnstalleerd. In 1790 tekende Vitzthumb de smederijen van Moulins (fig. 1) in een collectie die momenteel wordt bewaard in het Cabinet des Estampes van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel.
Herschikkingen, uitbreidingen en waarschijnlijk de passage van de revolutie veranderden het uiterlijk van de plaats.
De niet verbouwde gebouwen werden gesloopt en het prachtige Château de Rosée staat trots in het bos, aan de waterkant, rechts van de fabrieksweg (fig. 2).
De familie Rosée was onder het Ancien Régime al actief in de ijzermetallurgie en zette haar activiteiten voort in haar verschillende vestigingen (smederijen, platinafabrieken, enz.).
Bij de komst van België exploiteerde Baron de Jacquier de Rosée een hoogoven in Saint-Aubin, walserijen in Anthée, raffinaderijen in Biesmerée en Sosoye, en martinets in Ermeton-sur-Biert. De vestigingen hadden permanent ongeveer dertig werknemers in dienst. Tegen het einde van de eeuw werden de activiteiten weer omgezet in de verwerking van koper en messing, het bevoorraden van de nabijgelegen koperfabrieken, het stichten van klokken voor kerken en het produceren van koperen onderdelen voor locomotiefketels.
Het zeer oude zegel van de familie (fig. 3), gebruikt als handelsmerk of voor de koptekst van correspondentie, is weergegeven in deel II van het Gastenboek van de Tentoonstelling van Charleroi (1911), dat nauwgezet ons metallurgisch en mijnverleden bestudeert.