In 1633 werden de eerste houten pijpen van het stroomgebied van de Broebelaer vervangen door een eikenhouten kanaal uit het Zoniënwoud, met een zijdelingse afmeting van 19 cm, en in 1647 werden de stroomgebieden beschermd door een gemetselde stortbak.
In 1661 ontstond tussen Steenpoort en Obbrussel (Sint-Gillis) een “chique” wijk (hoogstraat) waarvan de watervoorraden nul waren: de Stad Brussel verwierf op het grondgebied van Sint-Gillis de grond waar 16 bronnen ontstaan van de Elsbeekvallei op een hoogte van 62 tot 65 m.
Er werden putten geboord waarvan de grootste zou worden bekroond door een paviljoen (Chaussée de Waterloo nabij Rue d'Espagne), er werd een aquaduct aangelegd tussen de stroomgebieden en de directe omgeving van het huidige Paleis van Justitie. Het is deels van lood en deels van metselwerk gemaakt. Het wordt vervolgens in twee takken verdeeld: de ene zal het kapucijnenklooster (gelijknamige straat) bevoorraden, de andere zal, via het Miniemenklooster, een bassin bedienen dat het oude Zavelpoel-moeras (Zavel) heeft vervangen. Ten slotte zal een andere bron uit Sint-Gillis, vastgelegd op punt 40, de Karel V-fontein nabij de Porte de Hal bevoorraden.
In de 18e eeuw werd het watertekort gevoeld in de wijk die werd gevoed door het water van de Broebelaer: het werd enerzijds veroorzaakt door het feit dat de bewoners van de Maalbeek, die over een molen beschikten, reservoirs aanlegden om de watervallen te reguleren aan de andere kant 'waar de vermindering van het debiet aan het stuur van de Machine en aan de andere kant het feit dat dezelfde industriëlen in plaats van de Vuilbeek te gebruiken als afvoer voor hun productieresiduen, de Maalbeek gebruiken om redenen van gemak. Dit voert hen naar de Grote Etang die dichtslibt, waardoor de valhoogte die beschikbaar is voor de werking van de Hydraulische Machine, waarvan de opbrengst aanzienlijk afneemt, verder wordt verminderd, terwijl de bronnen van de Broebelaer ruim voldoende zijn om aan de behoeften van de bevolking te voldoen. tijd. We overwegen om het water van de Kleine Zenne op te hogen met behulp van een brandweerwagen (stoommachine); dit project zal een dode letter blijven.
In 1810 beval een decreet van Napoleon de overdracht van de Maalbeekvijvers aan de Stad Brussel en beval de Caisse des Amortissements om de hydraulische machine van Sint-Joost aan Brussel te verkopen.
In 1822 was de Stad van plan een nieuwe distributie te creëren: zij wist in feite dat de Machine op korte termijn gedoemd was, aangezien de Watertoren gesloopt zou worden (in die van de tweede omheining voor de aanleg van de grote boulevards) en dat er is een project om de Maelbeekvijvers te dempen.
In 1826 schetste Teichmann, hoofdingenieur bij de Stadt, de grote lijnen van dit project: aan de Etterbeekvijver (niveau 48) zou ter vervanging van de Machine een stoommachine van 30 pk worden geïnstalleerd die het water van de Broebelaer zou terugduwen richting een reservoir dat moet worden aangelegd in Keyenveld, op niveau 80, dit zal uitmonden in een watertoren die zal worden gebouwd aan de Naamsepoort, punt hoogtepunt van de stad destijds. Vanaf het gewelf van Broebelaer tot aan de nieuwe machine moet 500 m leiding op een flauwe helling worden aangelegd, van de machine naar het reservoir 1580 m via de Waversesteenweg, en van het reservoir naar de watertoren 300 m. Voor het eerst zal als materiaal gekozen worden voor gietijzer. Bij dit project zou de machine slechts af en toe draaien en tevens een molen kunnen aandrijven die verhuurd had kunnen worden. Bovendien zag Teichman, aangezien hij een grote waterverbruiker zou zijn geweest (1200 m3/dag), geen nadeel in het gebruik van de Broebelaar-bronnen, die “ondanks de opeenvolgende verwarming en koeling niets van zijn kracht en zijn goedheid zouden hebben verloren.”