Er werd al verschillende keren overwogen om de universiteit te voorzien van een speciale school die, als aanvulling op de natuurwetenschappenfaculteit, haar studenten praktische voordelen zou bieden die vergelijkbaar zijn met die welke worden geboden door studies die worden uitgevoerd in de speciale scholen van Luik en Gent. Vanaf 1849 werden projecten geformuleerd; het was soms een mijnschool, soms een school voor kunstnijverheid, die bekwame ingenieurs opleidde voor brouwerijen, distilleerderijen en bloeiende industrieën in het Brusselse grootstedelijk gebied, soms weer een school voor architectuur of een landbouwschool. De faculteit Bètawetenschappen werd diverse malen geraadpleegd door rector Tielemans, die zeer geïnteresseerd was in deze ideeën.
De heer Van Ginderachter, in 1858, MM. D'Udekem en Crocq schreven bij deze gelegenheid in 1860 opmerkelijke rapporten; maar hun conclusies waren negatief. De Faculteit was van mening dat de samenstelling van de examencommissies waarvoor de Brusselse studenten zouden worden opgeroepen niet voldoende garantie bood, en dat het noodzakelijk was om een wijziging van de organisatie van de commissies te bewerkstelligen voordat de Universiteit aan een moeilijke en dure onderneming zou worden onderworpen. en waarvoor het succes onzeker bleef.
De ontwikkeling die polytechnische instituten naar het buitenland brachten, vooral in Duitsland, trok echter noodzakelijkerwijs de aandacht. Was het niet onze plicht om met het buitenland te concurreren en ertoe bij te dragen dat de Belgische industrie mensen kreeg die aan de normen van de wetenschappelijke vooruitgang voldeden?
De Universiteit van Leuven had in 1864 het voortouw genomen; van verschillende kanten werd Brussel gevraagd dit voorbeeld te volgen (…) Het project, waarover lang werd nagedacht, had eindelijk de uitvoeringsperiode bereikt. Hier is hoe de heer Schmit zich in dit verband uitdrukte in zijn toespraak van 13 oktober 1873:
De aanzienlijke en ongekende welvaart van de industrie van het hele land, waar de grote recente politieke gebeurtenissen de voorkeur aan lijken te hebben gegeven, het tekort aan speciale mannen in alle regeringen, de onophoudelijke transformatie van onze industrieën onder de invloed van vooruitgang en wetenschap, de recente oprichting van een industriële school in Brussel, die zich richtte tot de arbeiders en vroeg om een aanvullende school voor managers, alles wees erop dat de tijd was aangebroken om in actie te komen, en de Raad van Bestuur faalde niet in zijn huiswerk. Vandaag huldigen we de Brusselse Polytechnische School in, als nieuwe faculteit van onze Vrije Universiteit. Het zal een waardige tegenhanger zijn van de medische faculteit en zal, naast de toepassingen van de wetenschappen van het menselijk leven, hun toepassingen in de kunsten en de industrie plaatsen (…). Wij vragen onze toekomstige studenten om een vooropleiding in het algemeen vormend onderwijs. Hoger onderwijs volgt op middelbaar onderwijs; het is alleen mogelijk als dit onderwijs wordt gerespecteerd.
We willen dat onze studenten algemene studies op onze banken doen. De wetenschappen zijn zusters; de belangrijke vooruitgang van één bedrijfstak blijft zelden zonder invloed op de vooruitgang van alle andere. Het moment van specialisatie moet verstandig worden uitgesteld, en het zal voor onze ingenieurs vrij zijn om zich met succes aan de meest uiteenlopende specialiteiten te wijden. De geest van kaste zal onder hen niet bestaan.