1979 – 2(2)

Wanneer een industrie haar deuren sluit, wanneer een overheid een deel van haar faciliteiten – of haar activiteiten – renoveert of stopzet, achten wij het passend om van haar archieven af te komen, waarbij iedereen opereert zoals hij/zij wil, zonder daarvoor verantwoordelijk te hoeven worden gehouden nageslacht.

Kortom, de verbinding tussen de houders of gebruikers van industrieel archeologisch erfgoed enerzijds en het behoud (musea, archieven, ad hoc verenigingen, etc.) anderzijds is niet op geldige wijze gelegd.

Er waren geen uitputtende studies of publicaties geweest in de tijd dat de archieven nog bijna compleet waren en er nog dingen bestonden; onze hedendaagse industriële archeologen worden uiteraard geconfronteerd met problemen die altijd ingewikkeld en vaak onoplosbaar zijn.

Op de meer concrete gebieden van de industriële uitrusting, en meer in het bijzonder de spoorwegen en de mijnbouw, zullen we ons niet langer kunnen aansluiten bij de buitenlandse verworvenheden, namelijk:

– Deutsches Museum (München);

– Mijnmuseum (Ruhr);

– Zoutmusea (Berchtesgaden, Bad-Reichenhall, Hallein, Hallstatt, Wieliczka…);

– Conservatoire des Arts et Métiers de Parijs;

– Luzern Transportmuseum;

– Spoorwegmusea (Mulhouse, Utrecht, York, Dresden…);

– Delen van spoorwegmusea in Madrid, Belgrado…;

– Technisch Museum Leonardo da Vinci, in Milaan;

– Wetenschapsmuseum (Londen);

– Irondbridge en andere Engelstalige sites (instellingen, openluchtsets);

– Bellow Falls spoorwegassemblage (Vermont, VS);

– Oprichting van de “Cruquius” (Vijfhuizen, Haarlemmermeer, Nederland); enz.

Toch zijn we nog niet helemaal machteloos.
Er blijven echter tegenstrijdige gezegdes van toepassing: “Hoe later we zijn, hoe meer we ons moeten haasten”, en “De tijd neemt altijd terug wat we zonder hem hebben gedaan”.

Zoek op de site

Zoekopdracht