1979 – 2(1)

Hulpwetenschap van de geschiedenis… of ecologie?

Een verstandige opmerking (van den Abeelen, 1973) nodigt ons uit om even de geschiedenis te verlaten en te zoeken naar mogelijke verbanden tussen industriële archeologie en... biologische wetenschappen: "de Industriële Revolutie ging niet alleen over nieuwe machines, het ging niet alleen om meer functionele gebouwen om deze machines te huisvesten, waren het ook netwerken. Wegennetwerken… Waterwegennetwerken… Spoorwegnetwerken… Rioolnetwerken… Telefoonkabelnetwerken…’. Begrijpen we een bepaalde huidige rage in de industriële archeologie niet beter als we zien dat deze niet alleen gericht is op het behoud van bijvoorbeeld anatomische delen (gebouwen, machines), maar vooral op het begrijpen van de fysiologie van deze grote groepen die door de industrialisatie zijn voortgebracht: agglomeraties, arbeiderssteden, complexe communicatiesystemen... De link tussen industriële archeologie en ecologie is niet alleen metaforisch; het lijkt ons dat aan strikt historische kwesties belangen (zorgen) worden toegevoegd, en soms vervangen, die betrekking hebben op de industriële ecologie[[ Industriële ecologie is de natuurlijke historie van een soort, Homo sapiens, en een biotoop: de geïndustrialiseerde omgeving. Wij denken dat het nuttig is om te wijzen op een indringend wetenschappelijk artikel over ecologie: Duvigneaud (1974), gewijd aan het stedelijk ecosysteem. De relaties tussen industrialisatie en verstedelijking liggen voor de hand en verklaren de verbanden tussen industriële archeologie en stedelijke ecologie.]]. Omdat het onderscheiden van netwerken, doorkruist door stromen van materie, energie en informatie, het in een groot geheel altijd min of meer beschrijft als een levend wezen, of op zijn minst als een ecosysteem. Is het niet de vorming van het industriële ecosysteem dat industriële archeologen willen begrijpen? Er zijn vragen waarvan het antwoord nodig is wanneer we ze formuleren.

En de geschiedenis van technieken?

Moet de industriële archeologie, als we dat durven te zeggen, epistemologisch gedeeld worden tussen de menselijke ecologie en de pre-hedendaagse geschiedenis, niet ook relaties onderhouden met een derde onderzoeksgebied: de geschiedenis van de technologie? De studie van de ontwikkeling van de technologie moet in feite zo goed mogelijk worden geïllustreerd door zorgvuldig bewaarde oude apparaten, machines en apparaten en ook hier moeten we, net als voorheen, de fase van onderzoek en conservering van deze machines niet verwarren met de volgende fase, de Het doel daarvan is het begrijpen van de technische vooruitgang (we laten deze waarheid in herinnering brengen dat de geschiedenis van de technologie de geschiedenis van de vooruitgang is).

De epistemologische status van de industriële archeologie

In dit gigantische bouwwerk dat wetenschap is en voortkomt uit de poging om te weten, ligt de positie van de industriële archeologie aan de basis, tussen deze disciplines die zich bezighouden met verzamelen, verzamelen en inventariseren.[[ De hele archeologie is, net als de natuurwetenschappen, in de eerste plaats een kunst van het verzamelen. En we weten dat dit de bevoorrechte gebieden van entertainment zijn met wetenschappelijke voorwendsels. Bovendien zouden de motieven voor het vermaken van de archeologie misschien nog elders gezocht worden: er wordt wel eens gezegd dat de opgraving van de archeoloog lijkt op het onderzoek van de gerechtsinspecteur, en we kennen het hedendaagse succes van de detectiveroman …]]. Het zal materiaal verzamelen voor drie wetenschapsgebieden waarvan het een gemeenschappelijke hulpwetenschap is: algemene geschiedenis, menselijke ecologie en de geschiedenis van de technologie. Deze drie onderzoeken hebben duidelijk één doel: de mens; en is het te systematiserend om de mens achtereenvolgens te bestuderen vanuit het gezichtspunt van tijd, ruimte en geest?

Referenties

M.Daumas, 1968 in Algemene Geschiedenis van de Technologie, uitgegeven onder leiding van M. Daumas. PUF, Parijs, Vol. III, blz. XVI (inleiding).

J.-P. Ducastelle, 1978. – Industriële archeologie in België, afzonderlijk overgenomen uit de Proceedings of the conference “Centenary of the Archaeology Society of Nivelles, 1977”, 28 p.

P. Duvigneaud, 1974. – Het “Urbs”-ecosysteem. Mem. Soc. roy. Bot. België. 6: 5-35.

J. Gimpel, 1975. – De industriële revolutie van de Middeleeuwen. du Seuil, Parijs, 244 p.

B. Kedrov, 1977. – De classificatie van wetenschappen. Ed du Progrès, Moskou, 500 p.

A. Linters, 1977. – Industriële archeologie: definities in bemerkingen, Bouwkundig Erfgoed in Vlaanderen, Berichtenblad 32: 1-41.

A. Linters, 1978. – Derde Internationale Conferentie over het Behoud van Industriële Monumenten: eerste resultaten. Technologie. Brux. 1 : 41-49.

J. Piaget, 1967. – Het systeem en de classificatie van wetenschappen in Logica en wetenschappelijke kennis. La Pléiade, Parijs: 1151 -1224.

A. Raistrick, 1972. – Industriële archeologie, een historisch overzicht. Eyre Methuen, Londen, p. 1.

G. van den Abeelen, 1973. – Industriële archeologie. Ed. Belgische Ondernemersfederatie, Brussel, 36 p.

G. van den Abeelen, 1975. – Industriële archeologie. Plus 23: 14-36.

G. van den Abeelen, 1978. – Industriële archeologie. IBM-informatie 88(12 pagina's).

Zoek op de site

Zoekopdracht