7. Methode en heuristiek
Wanneer men de materiële structuur van de voorbije industriële maatschappij en de weerslag van deze op de mensen bestudeert, dan is het duidelijk dat men daarbij zijn informatie dient te baseren op een zo ruim mogelijk scala van « bronnen ».
Op de eerste plaats zijn er uiteraard de materiële overblijfselen, de tastbare getuigen die zich nog steeds in onze omgeving bevinden – maar, hoe lang nog ???
7.1. Inventarisatie
De materiële overblijfselen moeten op de eerste plaats, en dringend geïnventariseerd worden: wij moeten weten wat er nog bestaat, en wààr het nog bestaat. Belangrijk is echter dat de gegevens van deze inventarisatie niet opgesloten blijven in de steekkaartenbakken van enkele instellingen of organisaties, maar dat zij ook ontsloten worden en ter beschikking gesteld van onderzoekers en geïnteresseerden. Dit veronderstelt echter op de eerste plaats de uitbouw van een degelijk infrastructuur, en een beleid dat zulks mogelijk maakt.
7.2. Registratie
Het is belangrijk om van een geselecteerd aantal sites een maximaal aantal exacte gegevens te verzamelen. Afhankelijk van de beschikbare mankracht en de financiële middelen (die thans overal ontbreken) heeft deze registratie o.m. betrekking op: het fotograferen van de site en van details; opmetingen van het geheel en van details; eventueel het gebruik maken van fotogrammetrie, opgravingstechnieken, en natuurwetenschappelijke onderzoeksmethoden; het nemen van monsters voor later (materiaal) onderzoek; enz…
Gelijktijdig dient men « ten velde » alle beschikbare mondelinge informatie te registreren, afkomstig van oude werknemers, eigenaars, omwonenden. Hierbij dient bijzondere aandacht te gaan naar het registreren van technieken, know-how, vaardigheden.
De sloping van een pand, of de vernieling van een object is in principe géén drama. Wanneer het pand of het object echter niet geregistreerd werd met alle mogelijke middelen en methoden, verliest men echter de voornaamste wetenschappelijke informatie : dàt is wél een drama !
7.3. Onderzoek
Het valt op dat het algemeen onderzoek naar de achtergronden van de industriële maatschappij in België nog in zijn kinderschoenen staat. Daarenboven is een grondige studie nodig over de geschiedenis en de rol van elke site, om de bevindingen van inventarisatie en registratie op hun waarde te kunnen schatten.
Naast het onderzoek van de exacte gegevens die uit de registratie voortspruiten, dient hier eveneens een vraagstelling naar diverse types van historische bronnen ontwikkeld, w.o. gedrukte bronnen (zoals rapporten, en periodieken, bv. de « Annales des Travaux Publics » en het « Bulletin du Musée de l’Industrie »), niet-uitgegeven bronnen (w.o. bouwaanvragen, kadasterregisters en het fonds « de commodo et incommodo »), iconografische bronnen (w.o. de reeks « La Belgique Industrielle »), en mondelinge geschiedenis.
Op basis van deze rijkdom aan informatiematerialen, zou men een methode kunnen opzetten, waarbij men eerst aan de hand van een grondig onderzoek nagaat wat er in een bepaalde omgeving aan ontwikkelingen en sites aanwezig geweest is (en deze in hun juiste context evalueert), en dan naderhand aan de hand van veldwerk gaat registreren wat daarvan nog overblijft.
Maar, omdat in vele gevallen de tijd dringt (in principe zijn alle relicten op één of andere wijze bedreigd), dient men vaak de methode om te draaien tot een soort « rescue archaeology ».
8. Studie, behoud en valorisatie !
Studie is nodig om te weten waarover men spreekt.
Maar, omdat men geconfronteerd wordt met relicten die in vele gevallen een sterke maatschappelijke, historische, artistieke of andere relevantie bezitten, dient behoud voor deze zeker niet uitgesloten. Zoals in andere bijdragen aangetoond, hangt behoud af van de bestaande wetgeving, en van financiële, personele en materiële mogelijkheden. Tussen wetgevende theorie en dagelijkse praktijk ligt vaak echter een brede kloof.
Behoud wordt echter niet als « L’Art pour l’Art » voorgestaan. Aan datgene wat men veiligstelt moet een functie gegeven worden : men moet het presenteren en valoriseren ten voordele van de hedendaagse maatschappij en van de toekomst. De aard en de wijze van behoud en presentatie, zijn afhankelijk van het belang en van de aard van de site of van het object : gaande van een museologische of « monumenten » -benadering, tot en met een erg creatief hergebruik met een gewijzigde functie. In het laatste geval dient de ontwerper zich echter bewust te zijn van de gevolgen (de z.g.« aliënerende distorsies ») die door de omvorming tot stand gebracht worden.