Keus en samenstelling
Heeft men één eigen benaming gevonden, dan is er geen probleem, ook niet wanneer het een dialectwoord is. Ze wordt behouden in de terminologie. Niet zelden treft men echter verscheidene namen aan, of is geen enkele bruikbaar. In het eerste geval moet men, indien men zeker is dat die namen gelijkwaardig zijn, er een kiezen. Dat kan moeilijk zijn. Men kan weliswaar een aantal criteria bepalen die het opnemen van een woord verantwoorden, maar meer dan eens zijn ze tegenstrijdig. De opsteller moet bijgevolg de verschillende mogelijkheden bestuderen en het betrekkelijk belang van elk aspekt overwegen.
Het eerste criterium om een benaming te kiezen is het gebruik. Het thans meest voorkomend woord zal in de terminologie opgenomen worden. Zo nodig zal zijn inhoud enigszins gewijzigd worden : zijn betekenis zal ruimer of enger worden. Als twee benamingen nagenoeg even gebruikelijk zijn, is het uiteraard onmogelijk een statistisch onderzoek in te stellen om te bewijzen dat een bepaald woord werkelijk meer gebruikt wordt dan een ander. Soms wordt het ene dan als bij voorkeur te gebruiken beschouwd, en het (de) ander(e) als toegelaten (b.v. : Guide, 1969, p 12). Men wenst aldus het min of meer willekeurig opleggen van een nieuw woord te vermijden. Deze toegeving is evenwel af te keuren, want met het bestaan van twee of meer namen voor een zelfde voorwerp, rijst opnieuw het gevaar voor verwarring, en bovendien « synonyms burden the memory and give rise to the false impression that more than one concept exists » (Naming principle, 1968, p 13). Het probleem wordt nog acuter als de gedulde woorden ook andere werktuigen kunnen aanduiden. Het is dus wenselijk één enkele term voor te stellen. De keus ervan kan nu en dan voor discussie vatbaar zijn maar dat is onvermijdelijk. Daar een terminologie voor wetenschappelijk gebruikt bestemd is – het is niet de bedoeling de omgangstaal te veranderen – mag men verwachten dat dit geen grote moeilijkheden zal veroorzaken.
Ook wanneer het probleem zich stelt in een taal die in verschillende landen gesproken wordt, zoals het Nederlands in België en Nederland, het Engels in Groot-Brittanje en de Verenigde Staten, het Frans in Frankrijk, Zwitserland, België en Canada, zou één enkel woord gebruikt moeten worden. Alle kittelorigheid ten spijt, zal men dat woord verkiezen dat het gemakkelijkst algemeen zal worden. Daarom zou men b.v. zicht i.pl.v. pik aanraden (zie lager).
Het gebruik is niet het enige criterium om een benaming te kiezen. Er dient ook rekening gehouden te worden met de beoogde ondubbelzinnigheid. Wanneer twee woorden bestaan waarvan het eerste ook een ander type aanduidt, zal de voorkeur meestal aan het tweede gegeven worden; daarom zouden wij b.v. doorslag aan de smid en drevel aan de schrijnwerker overlaten. Ideaal zou zijn dat een woord maar één enkel werktuig zou aanduiden. Daar verscheidene benamingen naar verschillend werktuigen verwijzen, zou men om tot het systeem « één woord, één begrip » te komen, evenwel telkens nieuwe woorden moeten scheppen. Daarom behoudt men toch die namen wanneer ze naar werktuigen verwijzen die verschillende grondstoffen bewerken. Het gevaar voor verwarring is dan betrekkelijk klein want « plurivalence of a term only gives rise to confusion … if two conditions occur at the same time : a) if the concurrent meanings closely resemble each other, and b) if they frequently occur within the same context… » (Naming principles, 1968, p. 13). Men zou in zulke gevallen de ambachtsman of de bewerkte grondstof kunnen aangeven, dus b.v. van smidsveegmes (David, 1982a) en van klompenmakersveegmes spreken. Dat stelselmatig doen, is niet wenselijk omdat de woorden dan te lang worden. Die oplossing zal enkel toegepast worden als de benaming zonder kontekst gebruikt wordt.
Indien een benaming duidelijker is dan een andere, zal ze eveneens voorkeur genieten. Ze is immers gemakkelijker te onthouden omdat ze tevens aanschouwelijker is voor wie het genoemde werktuig niet kent. Daarom is bandhaak b.v. beter dan trekhaak.
Ook wanneer de letterlijke betekenis van een woord te eng is, zal de voorkeur aan een ander gegeven worden, voor zover het gebruik dat toelaat. Trekschaar b.v. is beter dan rupsenschaar omdat het werktuig niet enkel dient tot het afknippen van takken waar rupsen op zitten. In het Frans zal men daarentegen échenilloir behouden omdat het woord algemeen gebruikt wordt (David, 1984b, p 18). Op te merken valt dat het algemeen gebruik de opsteller soms dwingt een benaming te kiezen waarvan de letterlijke beketenis niet verenigbaar is met de aard of de bestemming van het bedoelde werktuig; zo is de spaakschaaf geen schaaf en wordt er met de plakhamer nooit geslagen.
Het feit dat een benaming in een officiële norm (meestal een zaaknorm) gebruikt wordt, is uiteraard ook een argument om ze in de terminologie op te nemen. Meer dan eens echter werd door de opstellers niet naar de bestaande naam (namen) gezocht en werd er een geschapen, met het gevolg dat de term zo lang wordt dat hij nagenoeg onbruikbaar is, zo b.v. zuigerpengatslijpapparaat (Techterm, 1958, p 25).
Tenslotte kan de voorkeur aan een woord gegeven worden omdat de benaming ook in andere talen gebruikelijk is. Dat vergemakkelijkt uiteraard de samenwerking tussen de onderzoekers. Daarom zou men b.v. zicht (Duits Sichte) in plaats van pik kiezen of mathaak (Duits Mahdhaken) in plaats van welhaak. Het spreekt vanzelf dat dit criterium, vergeleken met de andere, van ondergeschikt belang is.
Is er in de eigen taal geen benaming voorhanden, dan kan men er een vreemde overnemen, er een samenstellen of de naam van de uitvinder gebruiken.
Men grijpt meestal naar de eerste oplossing als het werktuigen betreft die in onze streken niet bestaan, en als de benaming algemeen gebruikt wordt. Zo b.v. cas-chrom. In ieder geval dient nagegaan te worden of het vreemd woord wel betekent wat men denkt, d.i. meestal of de benaming wel eigen is aan het type.
Goodman (1972, p 80) schrijft b.v. « Another entirely distinct pattern… , is the schaaf, as it is known in Holland, and with a variation in spelling but a similar sound, the skav in Denmark ». De schrijver bedoelt een monoxiel blokschaafje met hoorn, d.i. een wel bepaald werktuig. Schaaf is het meest algemeen Nederlands woord om al de werktuigen met een blok aan te duiden, en is hier dus niet bruikbaar. Met het woord sle’e duidt Aubin (1747, s.v.) een machine aan « avec laquelle les Hollandais tirent à terre un vaisseau ». Hij had het Franse traineau kunnen gebruiken, maar om de nadruk te leggen op het feit dat het een bijzonder voertuig was, verkoos hij een vreemd woord, dat onnauwkeurig is.
Wanneer geen bruikbare naam bestaat is de samenstelling van een nieuwe term de beste oplossing. De aldus bekomen namen zijn nauwkeurig en logisch. Ze kunnen « eine bessere Anpassung der Bezeichnungen an die erst in neuerer Zeit erkannten begrifflichen Zusamenhänge (Wüster, 1970, p 172-173) vertonen en op de bestemming of de vorm zinspelen.
Om zulke nieuwe benamingen te vormen, zou men elementen – niet de benaming zelf want het genoemde evolueerde – uit een klassieke taal kunnen gebruiken. Dergelijke samenstellingen zijn internationaal doch klinken vaak zeer geleerd en zijn minder aanschouwelijk dan de woorden uit de eigen taal. Ze vereisen bovendien van de opsteller een vrij grondige kennis van het Latijn en/of van het Grieks om bij het samenstellen geen fouten te maken. Daarom is die werkwijze, wat het handgereedschap betreft, niet aan te raden.
Bij het samenstellen in eigen taal van een benaming voor een handwerktuig dient rekening gehouden te worden met verscheidene vereisten. Het woord moet uiteraard grammatikaal juist zijn. De betekenis van de elementen mag geen misverstand veroorzaken; rasp b.v. zal vermeden worden indien het bedoeld werktuig geen tandjes heeft. De nieuwe naam moet tenslotte zo nauwkeurig mogelijk zijn. Al naargelang van het geval zal het accent gelegd worden op de bestemming, het ambacht of de vorm. Te lange woorden zijn af te keuren. Het is beter, wanneer verwarring mogelijk is, de benaming door een tweede woord te verduidelijken (zie hoger).
In sommige talen, zoals het Frans, is samenstelling niet mogelijk. Daar moet dan een benaming met voorzetsel uitgedacht worden. Zoals reeds opgemerkt veroorzaken zulke namen soms moeilijkheden doordat een woord weggelaten wordt, maar men mag hopen dat de vorser dat gevaar inziet, en telkens als verwarring mogelijk is, de volledige naam gebruikt.
De laatste oplossing, d.i. het overnemen van de naam van de uitvinder, is zelden toepasselijk. Meestal heeft het immers weinig zin van uitvinder of ontdekker van een werktuig te spreken. Wanneer dat toch zou kunnen, is die mens vaak onbekend. De zeldzame namen die in de vakliteratuur te vinden zijn, zijn die van een of andere gezaghebbende persoon, die de werktuigen niet zelf ontworpen heeft. De ingeburgerde namen, zoals b.v. spade van Calderwood, kunnen niettemin behouden worden.
Naast de weerhouden benamingen heeft de opsteller er een groot aantal andere opgetekend. Laatstgenoemde dienen in de terminologie vermeld te worden, zo nodig met verwijzing naar de bron. De genormaliseerde terminologie is immers voor wetenschappelijk onderzoek bestemd – in tegenstelling met de normen -, en die gegevens zijn van grote waarde. Bovendien kan de lezer aldus een werktuig weervinden waarvan hij een naam kent.
Het zou zeer nuttig zijn alle namen van elk werktuig, zowel oude als plaatselijke in de terminologie te kunnen vinden. Dan zou men meteen een gespecialiseerd historisch verklarend woordenboek bekomen. Men mag hopen dat de terminologie later, d.i na aanvulling, zulk een document zal worden. In de huidige stand van zaken zou dat evenwel zeer lange opzoekingen vereisen. Te meer, daar het in veel dialektologische studies niet mogelijk is het type met zekerheid te bepalen. Aangezien vooreerst ondubbelzinnigheid beoogd wordt, is het vermelden van al de synoniemen, hoewel wenselijk, geen vereiste, en het zou onverantwoord zijn zo lang te wachten om het werk te publiceren. De opsteller zal dus al de benamingen die hij tegenkomt, opnemen maar er niet stelselmatig naar zoeken.