Type, model en eksemplaar
Vooraleer het probleem van het opstellen van een genormaliseerde terminologie uiteen te zetten, is het nodig een woordje uitleg te geven over enkele termen.
In de ontzaglijke hoeveelheid werktuigen kunnen wij groepen onderkennen, gaande van het algemene naar het bijzondere : familie, soort, type, model en eksemplaar. De familie omvat werktuigen die als gelijkaardig beschouwd worden op grond van morfologische en technische criteria. Zo b.v. de familie beitel. Maken deel uit van een zelfde soort, de werktuigen die meestal tot één familie behoren, een zelfde grondstof bewerken en dezelfde werkingswijze hebben. In de familie beitel zijn er beitels voor hout-, steen- en metaalbewerking; dat zijn drie verschillende soorten van beitels. Familie en soort zijn algemene benamingen die praktisch zijn maar zonder groot belang. Onmisbaar zijn type, model en eksemplaar.
Het type is een onderverdeling van de soort. Het onderscheidt zich door de bestemming, de werkingswijze, de hanteerwijze, de grondstof en de vorm. Het is een technische categorie, die geen rekening houdt met tijd en ruimte, dus een afgetrokken begrip. De gladbeitel, de rechthoekige guts zijn telkens typen. Het model daarentegen is de bijzondere vorm van een type in een streek (soms bij één vakman) of in een bepaalde periode: b. v. de zeis met S-vormige steel tegenover de zeis met rechte steel (het kan natuurlijk gebeuren dat er van een type maar één model bestaat). Tenslotte is een eksemplaar één wel bepaald stuk, dat toebehoort aan de heer zoënzo of dat een inventarisnummer draagt in een museum.
Samenvattend zou men kunnen zeggen dat een klant in een ijzerwinkel een type vraagt, een model krijgt en met zijn eksemplaar naar buiten gaat.
Begrenzing
Het onderwerp van de terminologie dient vooreerst nauwkeuring afgebakend te worden (b.v. Guide, 1969, p. 7). Een buitenstaander zou wellicht kunnen denken dat het begrip handgereedschap reeds voldoende beperkt is. De handwerktuigen zijn evenwel ontelbaar. Veel zijn, ook in onze streken, nog onbekend. De geschiedenis van de meeste werd nooit geschreven. Het is dus onmogelijk in één keer een terminologie van al de werktuigen op te stellen. De werkzaamheden moeten verdeeld worden.
Logisch
Wij kunnen verschillende criteria aanleggen om het gereedschap te rangschikken, zo b.v. de bestemming of de werkingswijze. Indien men bij het opstellen van een terminologie daarop zou steunen, zou men evenwel al de ambachten samen moeten bestuderen. Daarvoor zouden zeer grote middelen nodig zijn. Ook de gebruikers zouden als onderscheidingscriterium in aanmerking kunnen komen, maar dan zou de begrenzing zeer weinig duidelijk zijn, omdat de ambachten zich vaak overlappen en soms dezelfde werktuigen bezigen. Daarom is een indeling op basis van de bewerkte grondstof aangeraden. Ze is technisch volkomen verantwoord vermits de grondstof grotendeels de eigenschappen van de werktuigen bepaalt. Helemaal bevredigend is ze uiteraard niet.
Een gevolg van die keus is dat niet al de werktuigen van elke ambachtsman bestudeerd zullen worden en dat werktuigen die tot een vak behoren dat stricto sensu de gekozen grondstof niet bewerkt, opgenomen kunnen worden. De timmerman gebruikt b.v. soms ook een steenbeitel; hoewel de pannendekker geen houtbewerker is, zal zijn bijltje in een terminologie van het houthandgereedschap besproken worden.
Op te merken valt dat sommige werktuigen die als dusdanig niet tot het bewerken van de bedoelde grondstof dienen, toch weerhouden moeten worden omdat ze voor het hanteren van de andere werktuigen onontbeerlijk zijn, De houten hamer hoort b.v. bij de beitels, en het zaagzetijzer bij de zaag. Ook de trektang of de hamer van de schrijnwerker of van de timmerman zal men opnemen. Men zou bij de laatste twee werktuigen ook de andere hamers kunnen bespreken waarmee men nagels in hout drijft (b.v. glazenmaker). Het lijkt evenwel beter zulke werktuigen op te nemen in een terminologie van de « hoofdgrondstof » (in dit geval het glas) omdat de lezer eerst daar zal zoeken.
Ruimtelijk
Wij zullen verder vaststellen dat een inventaris van al de werktuigen een noodzaak is, wil men een degelijke terminologie opstellen. Een overzichtelijke studie van al het handgereedschap dat in de wereld ooit gebruikt werd om een bepaalde grondstof te bewerken, is vooralsnog evenwel onmogelijk. Daarom zal men een beperkt gebied kiezen.
Wanneer een groot geheel zoals het houthandgereedschap b.v. behandeld wordt, is om het even welke ruimtelijke begrenzing kunstmatig en technisch onverantwoord. De verspreidingsgebieden van de verschillende werktuigen, die trouwens verschillen wanneer ze diachronisch beschouwd worden, stemmen niet overeen met aardrijkskundige, culturele of administratieve grenzen. Men zal dus de grootst bestudeerbare oppervlakte nemen. Deze zal afhankelijk zijn van het door anderen reeds verricht werk. Het spreekt vanzelf dat het onderzoek vlotter zal verlopen waar goede monografieën en musea bestaan dan elders.