9(1)
1. Industriële ontwikkeling - industrieel erfgoed
De industriële en technologische ontwikkeling, die zich vanaf net begin der 18de eeuw inzette - eerst in Engeland, later ook in andere landen en continenten - zou de maatschappij en het concrete leefmilieu sneller en grondiger veranderen, dan eender welke gebeurtenis of evolutie voordien. De structuur zelf van de maatschappij werd gewijzigd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
Het valt op dat thans in de geschiedenislessen, in het museum- en cultuurbestel, een overgrote aandacht geschonken wordt aan alle factoren en facetten die weinig of niets te maken hebben met de gegevens die ons « zijn » bepalen. Namen van bekende politici en kunstenaars worden naar voor geschoven, maar de namen van diegenen die onze hedendaagse techno-industriële samenleving hielpen tot stand brengen, blijven globaal onbekend.
In het lustrumnummer van het Amerikaanse tijdschrift SCIENCE, november 1984 gewijd aan « Century of Science. 20 Discoveries that changed our lives » werd als eerste naam die van de Gentenaar Leo Baekeland vernoemd... Naar aanleiding hiervan deden wij een kleine enquête in de hoogste klassen van een middelbare school, waarbij een tweehonderd leerlingen de vraag gesteld werd of zij de naam van deze beroemde man kenden. De resultaten waren ronduit desastreus. In het gunstigste geval werd een verband gelegd met de beruchte « Bende van Baekelandt », maar dat er een relatie bestond tussen de vermelde naam en het bakeliet werd niet vermoed (het aantal juiste antwoorden kon men ruimschoots op de vingers van één hand tellen).
Wij weten vaak minder over het tot stand komen van de manier waarop wij nu leven, wonen, werken, dan over het leven van de oude Egyptenaren ! Is dit een aansporing tor reflectie over de aard en de impact van technologische veranderingen ? Zullen wij ooit evenveel respect (sic) opbrengen voor de inzet van wetenschapslui, technici, nijveraars en arbeiders van de Derde Industriële Revolutie, als wij nu respect opbrengen (sic) voor degenen die de grondslagen legden voor de Eerste en de Tweede industriële Revolutie, en voor hun realisaties.
Is dit een aansporing tot het verder bouwen op de wortels van het verleden ? Heeft het heden wortels in het verleden ? Heeft de toekomst wortels in heden en verleden ???
De industriële ontwikkeling liet tal van sporen na : gebouwen, machines, voorwerpen ; oude documenten, foto’s, tekeningen, films ; levensgewoonten, tradities, sociaal-culturele organisatievormen, tal van herinneringen, goede eén slechte.
Deze relicten vormen samen het industrieel erfgoed.
Zij informeren ons over de voorbije industriële ontwikkelingsgang, en materialiseren deze voor de hedendaagse maatschappij.
Maar, vele overblijfselen zijn reeds verloren gegaan, of lopen het gevaar te verdwijnen. Met de regelmaat van een klok worden oude fabrieken en arbeiderswijken gesloopt, machines komen op een schroothoop terecht, en documenten worden verbrand of tot papierpulp verwerkt.
Herinneringen en tradities sterven uit.
Studie en behoud van bepaalde overblijfselen, en het zinvol inschakelen ervan in het hedendaagse leven, moeten ervoor zorgen dat de wortels (de « roots ») van onze hedendaagse (post ?) industriële maatschappij niet verloren raken. Het erfgoed dat onze rechtstreekse voorouders door hun arbeid gerealiseerd hebben, kan niet anders dan een waarde hebben voor hun erfgenamen. Studie ervan kan ons een inzicht geven in de verhoudingen tussen de materiële leefomgeving en het gedrag van mensen. Het geeft ons een inzicht in de aard en de groei van onze maatschappij.
Wij moeten leren deze « materiële bladzijden » te lezen en te interpreteren, net zoals we een historisch boek of « De Mijn » van Zola lezen en begrijpen.
Dit INZICHT is belangrijk.
Men benadert het industrieel erfgoed niet omdat men slechts een stel mooie fotoboekjes wil samenstellen over brouwerijen, stations, schachttorens, silo’s, arbeiderswoningen, oude winkels en winkelgalerijen, watertorens, gastanks, en noem maar op...
Men doet niet aan « industriële archeologie » vanuit een romantisch heimwee naar de bloeitijd van het industrieel kapitalisme. Het is géén retromode, géén nostalgie.
Het is niet de bedoeling te vervallen in zoete stedebouwkundige en/of esthetiserende mijmeringen over de visuele attractiviteit van een fabrieksschouw, die vroeger de omgeving verpestte met een stinkzwarte walm.
Het is niet de bedoeling onkritisch lovend te spreken over « kleinschaligheid » en « harmonische bouwverhoudingen » van vroegere arbeiderswoningen en beluiken, die getuigen van tijden van uitbuiting, waar hygiëne en woonkwaliteiten vaak ondergeschikt waren aan rauwe winstprincipes.
2. Industriële archeologie
De term « industrial archaeology » werd, in zijn huidige populariteit, in de jaren 1950 in Engeland gelanceerd. De meeste vroegere auteurs gingen uit van de betekenis die in de Angelsaksische wereld gegeven wordt aan « archeologie », nl. een methodologische betekenis : de studie van een materiële cultuur van een voorbije periode, of die nu ver van ons ligt, of niet.
De term en de discipline kregen al zeer snel ruime bekendheid en verspreiding in Groot-Brittannië ( niet in het minst door de belangstelling die de BBC-televisie er aan wijdde).
Al dra waaide « industrial archaeology »- vertaald en onvertaald - over naar de meeste West- en Oost-Europese landen, Skandinavië, de USA, Japan, enz... In al deze landen entte de nieuwe discipline zich op wortels die voordien reeds in ontwikkeling waren : de Technikgeschichte en de Industrielle Volkskunde in de Duitstalige landen, de studie van de Proletariatskultur in de DDR, de traditie van openluchtmusea in Skandinavië... In andere landen leverden de molenzorg, de sociale geschiedenis en bedrijfsgeschiedenis, monumentenzorg, geschiedenis van de wetenschappen,... en tal van andere bezigheden een voedingsbodem.
[1] Le règne de la Machine. Rencontre avec l’Archéologie industrielle, Bruxelles, 1975, pp. 36 à 43.
[2] Idem, Bruxelles, 1975, p. 168.
[3] Voir plus loin J. Liébin, La restauration et la réhabilitation des objets, musées et sites.
[4] F. Chantry, Les cents chaufours d’Antoing à Tournai, Tournai, 1979, 320 pages.
[5] Voir J.-P. Ducastelle, Les carrières de Maffle, un site d’archéologie au pays d’Ath, dans Bulletin trimestriel du Crédit communal de Belgique, n°111, janvier 1975, pp. 35 à 47 ; Idem, Archéologie industrielie, dans le patrimoine du pays d’Ath. Un premier bilan, dans Etudes et documents du Cercle royal d’Histoire et d’Archéologie d’Ath et de la région, II, Ath, 1980 pp. 228 à 287.
[6] Voir « Les doigts dans l’engrenage » ou « ceux qui ont fait tourner Tournai », catalogue de l’exposition organisée par la Jeune Chambre économique de Tournai et la Maison de la Culture de Tournai, Tournai, 1977, 124 pages.
[7] Compagnie du Canal du Centre, rue des Peupliers, 69 à 7058 Thieu.
[8] Liège, 181, 183 pages.
[9] Voir aussi la plaquette « Hainaut, terre d’industrie » publiée par la Fédération du Tourisme du Hainaut 31, Rue des Clercs à Mons, 1983, 95 pages.
[10] Voir A. Linters, Industriële Archeologie en Industrieel Erfgoed, dans Extern, IX, (1980), n° 3, pp. 157 a 166 ; Industrieel Erfgoed in Limbourg, 1980, 148 pages.
[11] L Administration de la Protection du Patrimoine culturel (Communauté française) a également procédé à la protection de certains sites industriels, comme le charbonnage du Hazard à Cheratte.
[12] Cet Inventaire d’archéologie industrielle est consultable aux Archives d’Architecture Moderne, 14 rue Defacqz à 1050 Bruxelles (tel. 02/537.87.45).
[13] Ateliers du Bois-du-Luc, rue Saint-Patrice à 7071 Houdeng-Aimeries (La Louvière).
[14] A. Thijs, « Industriële Archeologie » of de « Geschiedenis van de materiële cultuur » ? - ervaringen bij de studie van oude Antwerpse pakhuizen. In : Centrum voor Industriële Archeologie, 1, 2 april 1975, blz. 19-22.
[15] Op grond van art. 1 lid 5 van de Archiefwet van 24 juni 1955 kunnen archieven van bijzondere personen of private verenigingen op verzoek van de betrokkenen, naar het Rijksarchief worden overgebracht.
[16] H. Coppejans-Desmedt, Gids van de Bedrijfsarchieven bewaard in de openbare depôts van België. Guide des Archives d’Entreprises conservées dans les dépôts publics de la Belgique. Brussel-Bruxelles, 1975 (Ministeries van Nationale Opvoeding en Cultuur - Ministères de l’Education Nationale et de la Culture. Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën - Archives générales du Royaume et Archives de l’Etat dans les Provinces). Voor de aanwinsten van het Rijksarchief sedert 1975, raadplege men de Jaarverslagen van de inrichting.
[17] A. Linters, Het Decreet op de bescherming van het roerend cultureel erfgoed. In : Tijdschrift industrieel erfgoed, 1 ste jg., nr 2, juni 1983, blz. 3-10.
[18] W. Bonquet, De Administratie der Registratie en Domeinen en haar archief. Handzame, 1971 (Familia et Patria).
[19] Verzameling der Uitvindingsbrevetten (Nijverheidsoctrooien) ; Recueil officiel des marques de fabrique et de commerce déposées en Belgique en conformité de la loi du 1er avril 1879.
[20] N. Caulier-Mathy, Les archives de l’Administration des Mines. In : Histoire économique de la Belgique. Traitement des sources et état des questions. Economische Geschiedenis van België. Behandeling van de Bronnen en Problematiek. Actes du Colloque de Bruxelles. Handelingen van het Colloquium te Brussel, 17-19 nov. 1971. Bruxelles-Brussel, 1972, blz. 171-193 (Archives générales du Royaume et Archives de l’Etat dans les Provinces - Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën).
[21] Zie voor deze interessante bron, ontstaan vanaf 1824 : Cl. Roose, Het fonds « gevaarlijke en ongezonde gebouwen » : een belangrijke bron voor de industriële archeologie. In : Centrum voor Industriële Archeologie, I, 1 jan. 1975, blz. 11-13. Men raadplege verder de inleidingen van de volgende inventarissen : M. Bourguignon, Inventaire des dossiers concernant les usines et ateliers déposés par l’Administration provinciale du Luxembourg (1831-1954), Brussel, 1964 ; en G. Hansotte, Archives de la province de Liège. Maintenues et permissions d’usines, Brussel 1967 en Dezelfde, Inventaire des archives de la province de Liège. I - Mines, Minières, Carrières : instruction des demandes en concession ou permission ; surveillance et police des exploitations. II- Surveillance des usines établies sur les cours d’eau, Brussel, 1978, de drie laatste inventarissen gepubliceerd door het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.
[22] A. Zoete, De Documenten in omloop bij het Belgisch Kadaster (1835-1975). Brussel, 1979 (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. Miscellanea archivistica XXI).
[23] J. Van Oosterweyck, Het Archiefwezen in België. Brussel, 1969, blz, 108 (Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten).