Deze conferentiecyclus wordt gezamenlijk georganiseerd door het Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen CNHS en de Riches Claires-bibliotheek. Alle sprekers zijn lid van de CNHS.
Avec le soutien de la Commission communautaire française
Donderdag 21 februari om 18.30 uur
Schepping en begin van het universum: over Hubert Reeves, de gebroeders Bogdanov, Trinh Xuan Thuan en enkele anderen…, door Jean-François Stoffel, Instituut voor Theologische Studies (Brussel), Haute École de Namur, Luik en Luxemburg, École Louvain-en-Hainaut
De kosmologie van de 20e eeuw werd gekenmerkt door een uitzonderlijke ontdekking: dat het universum als geheel ook een geschiedenis heeft, aangezien het lijkt te zijn begonnen met wat gewoonlijk de ‘Big Bang’ wordt genoemd. Sommige denkers zagen dit als bewijs, of op zijn minst een indicatie, van een ex nihilo-schepping van de wereld door God. Anderen probeerden, om een dergelijke lezing tegen te gaan, wetenschappelijke modellen te ontwikkelen zonder begin en daarom, zo dachten zij, zonder creatie. Betekent dit dat begin en schepping onafscheidelijk zijn? Tegenwoordig houden veel populaire werken nog steeds een zekere verwarring tussen deze termen in stand, waardoor ze mee kunnen liften op de golf die erin bestaat mensen te laten geloven dat de kosmologie tegenwoordig in staat is het gezicht, zelfs de gedachte aan God, te onthullen. Wat is het precies?
Donderdag 14 maart om 18.30 uur
Wiskunde en rituelen, door Jean-Michel Delire, Haute École de Bruxelles, Instituut voor Geavanceerde Studies van België (ULB)
Aristoteles (Metafysica 981a) zei al dat “Egypte de bakermat was van de wiskundige kunsten, omdat er veel vrije tijd was voor de priesterkaste”. En in feite zien we vaak dat de oudste wiskunde zich ontwikkelde in een religieuze, of beter gezegd rituele, omgeving. Tegenwoordig heeft de wiskunde zich, met de opmerkelijke uitzondering van de numerologische of geometrische waanvoorstellingen van astrologen en andere ‘piramidologen’, bevrijd van elke mystieke omgeving. We zullen enkele casestudies van wiskunde in een rituele context in Egypte, Griekenland en India beschouwen, voordat we besluiten met overwegingen over de 'onredelijke effectiviteit' van wiskundige methoden, hoe abstract ook, wanneer ze worden gebruikt voor de beschrijving van de echte wereld.
Donderdag 18 april om 18.30 uur
De Belgische botanische en tuinbouwwereld (1850-1890), smeltkroezen van een vroeg ecologisch bewustzijn? door Denis Diagre, Nationale Botanische Tuin van België
Kort voor 1850 publiceerde een Belgische tuinbouwer, voormalig plantenverzamelaar, regels waarin sterke emotie naar voren komt: de grote bossen van Brazilië worden vernietigd door de kolonisten! Geconfronteerd met de verkrachting van de ‘maagdelijke natuur’ door de mens, begint de woede op te borrelen. Een heropleving hiervan, in afgezwakte vorm, zal spoedig te zien zijn in de Belgische burgerij van de tweede helft van de eeuw. Degene waarvan de waarden en het economische systeem neigden naar industriële en agrarische ontwikkeling, zal, dankzij zijn passie voor natuurwetenschappen, geconfronteerd worden met de erosie van de nationale biodiversiteit... een fenomeen waarvan het in zekere zin één van de oorzaken. Het zijn deze momenten, en de strategieën om met deze spanningen om te gaan, die de presentatie wil beschrijven.
Donderdag 23 mei om 18.30 uur
Dieren in de vroegmiddeleeuwse geneeskunde door Sophie Glansdorff, Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen, Vrije Universiteit Brussel
De farmacopee van de Hoge Middeleeuwen is hoofdzakelijk gebaseerd op de overdracht en aanpassing van het oude Grieks-Romeinse erfgoed, in het bijzonder de werken van Dioscorides en Plinius. Als gevolg hiervan vermelden de auteurs van medische werken uit de 8e tot 11e eeuw, in navolging van de traditie van hun illustere voorgangers, regelmatig het gebruik van producten van dierlijke oorsprong. Ons doel zal zijn om deze toepassingen in de geneeskunde van die tijd te vinden, vergelijken en kwantificeren, vóór de ontwikkeling van de Salernitiaanse school aan het einde van de 11e eeuw. We zullen het corpus van genoemde dieren en hun evolutie gedetailleerd beschrijven, waarbij we enkele specifieke gevallen belichten, zoals die van de hond. Deze specifieke benadering zal ons in staat stellen om, op een meer algemene manier, de eerste ontwikkelingen van de monastieke geneeskunde in Karolingisch Europa te benaderen.
Illustratie: St. Gallen, Stiftsbibliothek, Kabeljauw. Bloed. 217, blz.288