1986 – 9(2)

De ontdekkingen van Tycho Brahe

Tycho Brahe (1546-1601) was de zoon van een Zweedse edelman, die tegen de zin van zijn familie en voornamelijk uit astrologische overwegingen, sterrenkunde had gestudeerd. Vanaf 1570 prutste hij nogal veel in het laboratorium van een oom langs moederszijde, Steen Bille, die de eerste papier- en glasfabriek van Denemarken had opgericht, maar tevens een enthousiaste aanhanger was van de alchimie en nog immer op zoek was naar het levenselixir en de Steen der Wijzen.

Op de avond van 11 november 1572 wandelde Tycho van het labo van zijn oom terug naar het landgoed van de familie te Knudstrup, toen hij in het sterrenbeeld Cassiopeia een schitterende ster zag, die hij vroeger nooit had opgemerkt. Omdat hij zijn eigen ogen niet vertrouwde deed hij een beroep op een paar bedienden en enkele boeren om de bevestiging te krijgen dat hij geen hersenschim zag. Met zijn nieuwste sextant – Tycho was ook een begaafde instrumentenbouwer – waarvan de armen vijf en een halve voet lang waren, kon hij vaststellen dat de ster, die hij gedurende heel haar periode van zichtbaarheid volgde, geen de minste beweging maakte tussen de sterren in. Waaruit te besluiten viel dat het ging om een lichtverschijnsel dat buiten het ondermaanse gelegen was. In 1573 publiceerde hij daaromtrent te Kopenhagen, zijn eerste boek, De nova stella, anno 1572…, dat naast veel onsamenhangende dagboekuittreksels en astrologische voorspellingen toch ook zevenentwintig pagina’s nauwkeurige waarnemingsgegvens van de nieuwe ster bevatte.

Twee jaar later werd ook bij ons door Cornelius Frisius (1535-1578), die zijn vader, Gemma Frisius, had opgevolgd aan de universiteit te Leuven, over de nieuwe ster geschreven in een werk dat te Antwerpen verscheen onder de titel De Naturae divinis characterismis (1575), maar de wetenschappelijke betekenis ervan was gering want Cornelis aanzag het fenomeen als de voorbode van een hele reeks verschrikkelijke gebeurtenissen.

Vijf jaar na de waarneming van een nieuwe ster observeerde Tycho Brahe nauwkeurig de komeet van 1577. Tycho was intussen in dienst getreden van koning Frederik II van Denemarken, die hem het eiland Hveen in de Sont had ter beschikking gesteld om daar een sterrenwacht te bouwen. Vanuit deze sterrenwacht, Uraniënburg, trachtte hij de parallax van de komeet te bepalen, door de positie na te gaan tussen de vaste sterren, eventjes boven de horizont en dan op grote hoogte. Was de komeet aanwezig geweest in het ondermaanse, dan zouden grote verschillen tegenover de achtergrond van de sterren te constateren zijn. Maar aangezien geen verschilzicht kon vastgesteld worden, concludeerde hij voorzichtig dat de komeet minstens zesmaal zo ver als de maan, van de aarde verwijderd was. Daarmee had hij de kometen definitief tot de rang van hemellichamen verheven.

Tycho observeerde niet alleen de komeet van 1577, maar ook deze van 1588. Hij stelde telkens duidelijk het verschil in snelheid vast wanneer ze in de nabijheid van de zon kwamen en hij meende dat de kometen schuinliggende cirkels (ellipsen) beschreven tussen de planeten door, zodat er van kristallen hemelsferen maar moeilijk sprake kon zijn. Zo heeft hij het stelsel van Aristoteles eigenlijk volledig opgeruimd en betekende dit de genadeslag voor diens tanende autoriteit. Tycho heeft zijn bevindingen omtrent de kometen neergeschreven in De mundi aetherei recentioribus phaenomenis (1588), waarin hij ook zijn eigen geocentrische wereldstelsel heeft uiteengezet.

Zoek op de site

Zoekopdracht