1986 – 9(1)

6. Veilig in een museum?

Thematische lokale musea, gewijd aan ambachten en nijverheden schieten als paddestoelen uit de grond. Zij behandelen het hele spectrum van de economische activiteiten, maar als gevolg van de gemeentelijke autonomie en omdat de meeste recente initiatieven van privaatrechtelijke aard zijn (bv.verenigingen zonder winstoogmerk), bestaat er weinig of geen overleg en samenwerking.

De verschillende initiatieven worden niet gecoördineerd. Van een centrale logistieke steun is geen sprake. Hierdoor wordt heel wat werk nodeloos gedupliceerd.

De sterke opbloei van industrieel-technische en ambachtelijke musea wordt niet bevorderd door één of andere specifieke wetgeving of subsidiëring, integendeel zelfs ! Het oude Koninklijk Besluit van 22 april 1958, « tot reglementering van de toekenning van toelagen aan de musea welke niet van de Staat afhangen » houdt zelfs géén rekening met dit museumtype, en spreekt enkel van « musea… waarvan de verzamelingen betrekking hebben op kunsten en letteren… » Een stoommachine is duidelijk geen « kunst » en ook geen « letter », zodat strictu sensu heel deze recente sector uit de subsidiëringsmand zou moeten vallen … Dat er toch gesubsidieerd wordt (met eerder armzalige tussenkomsten door de lage kredieten die voor deze begrotingspost ingeschreven worden), is slechts te wijten aan een oogluikend interpreteren van dit K.B. door de administratie.

De recente nieuwe voorstellen van museumdecreten (zoals het voorstel dat thans in laatste lezing voorligt in de Vlaamse Museumraad) gaan uit van de ruimere en inhoudelijke definitie van een « museum », zoals door ICOM voorgesteld : « Als museum wordt beschouwd : de permanente instelling of groep van instellingen, in dienst van de gemeenschap en haar ontwikkeling, toegankelijk voor het publiek, niet gericht op het maken van winst, die de culturele en materiële getuigenissen van de mens en zijn milieu verwerft, beheert, bewaart en beveiligt, wetenschappelijk onderzoekt, presenteert en hiervoor informeert voor doeleinden van studie, educatie en recreatie » (art. 3 van het ontwerp voor het nieuwe museumdecreet van de Vlaamse Gemeenschap).

Belangrijk bij dit is eveneens dat noch in de definitie, noch in de verdere bepalingen van dit ontwerp, het museum gekoppeld wordt aan een ruimtelijke afbakening of museumgebouw : in principe wordt de mogelijkheid opengelaten voor een gedecentraliseerd museumbeheer van in situ behouden objecten en installaties !

7. Het aanbod stijgt sterk

Maar het valt op hoeveel omzwervingen de eigenaars vaak moeten maken vooraleer zij met hun stukken op een geschikte of geïnteresseerde plaats terechtkomen. Ideaal ware indien op korte termijn een platform of een draaischijf kon tot stand gebracht worden, die vraag en aanbod met mekaar in contact zou brengen.

Deze draaischijf zou dan tevens kunnen fungeren voor informatie over allerhande technische aspecten, demontage, transport, e.d.m. Het valt inderdaad op hoeveel pogingen doodlopen op deze problemen, op plaatsgebrek, op financiële beperkingen, personeelsgebrek of omdat de stukken (nog) niet passen in de oriëntaties die aan bestaande initiatieven toebedeeld werden.

Tenzij er een toevallige en eenmalige oplossing gevonden wordt, gaan de meeste van deze voorwerpen verloren, waardoor bereidwillige schenkers en vrijwilligers die zich ervoor willen inzetten ontmoedigd raken. In de long run betekent zulks een gezichtsverlies voor de industriële archeologie, omdat men thans systematisch zijn machteloosheid moet toegeven. De demobilisatie die men hiermee veroorzaakt zal op termijn een nefast gevolg hebben : men laat niet ongestraft gemotiveerde personen in de kou staan !

Centraal bestaat er intussen geen enkele dienst of organisatie die op een systematische en bevredigende – eventueel tijdelijke – wijze in noodgevallen kan optreden.

8. Het cruciale probleem

Hoe red je één der laatste stoomschepen, wanneer de eigenaar het schip wil verkopen aan eender wie, op voorwaarde dat er geld op tafel komt. Hoe red je een stoommachine, wanneer een bedrijf deze van de hand wil doen ?

Droogweg gesteld is het probleem erg eenvoudig: ofwel betaalt een conservatie-initiatief de gevraagde som (en dan is de zaak in principe gered), ofwel koopt een schroothandelaar het geheel (en dan is de zaak in principe verloren).

In tegenstelling tot Engeland heeft het « technisch-industrieel erfgoed » nog steeds geen echte antiquariaatswaarde – alhoewel er aanwijzingen zijn dat zulks op korte termijn kan veranderen.

Dit is zowel een voordeel als een nadeel.

Voor de « waarde » van « antiek » brengt men sneller begrip op, al is het dan slechts een financieel begrip. Dingen waarvoor men een antiekwaarde betaald gaan in principe niet meer verloren – anders betaalde men zo’n gekke prijs gewoonweg niet ! Dingen die geen « antiekwaarde » bezitten worden gemakkelijk afgevoerd. « Antiek » betaal je duur, en aankoop ervan gaat meestal boven de draagkracht van kleinschalige en culturele initiatieven.

Op dit ogenblik kan men industrieel – en technisch – historische objecten nog relatief goedkoop verwerven : men zou als regel moeten nemen dat men nooit méér dan de schrootwaarde betaalt. Maar « schrootwaarde » kan in sommige gevallen nog erg hoog oplopen, bv. wanneer een vliegwiel verschillende ton weegt ! Ook demontage in transport kosten vaak héél wat meer dan de eigenlijke aankoop, zonder de kosten van berging in reconstructie te vergeten.

Verwerving, demontage en transport, (tijdelijke) berging en uiteindelijke opstelling zijn slechts facetten van één probleem : hoe slagen we erin om hic et nunc een antwoord te bieden op de bedreiging van het roerend industrieel erfgoed.

9. Dringend een beleid nodig

Op het vlak van museumuitbouw, het behoud van industrieel-technische archieven en iconografie, het veiligstellen van roerende installaties en machines, en op het vlak van het ontsluiten van deze, heeft België een pijnlijke achterstand t.o.v. de buurlanden.

Een oplossing kan niet meer geboden worden op een amateuristische goodwill-basis, waarbij toeval en geluk de kans op slagen bepalen.

Het inhalen van de achterstand is maar mogelijk mits het totstandbrengen van een beleid, waarbij zowel de Vlaamse als de Waalse Gemeenschap (gezien het hier om een cultuurmaterie gaat) dringend en concreet een standpunt moeten innemen – en daaruit de nodige gevolgtrekkingen maken.

Een beleid waar plaats is voor overheidsinitiatief, initiatieven van onderzoeksinstellingen, bedrijven en beroepsorganisaties, en ook van vrijwilligersverenigingen.

Zoek op de site

Zoekopdracht