1979 – 2(3/4)

1. De Middeleeuwen

Zeker in de vroege middeleeuwen, is het schip de enige veilige en komfortabele vorm van reizen. Brussel groeit vrij snel uit tot een stevige binnenhaven voor de aanvoer van waren en voor het verschepen van vrachten met bestemming Keulen en Londen.

Het vervoer te land is vrij primitief gebleven. In de steden verplaatst men zich haast uitsluitend te voet of hoogstens met dieren als lastdragers. De logge en weinig wendbare karren, kunnen zich ternauwernood door de smalle steegjes bewegen. Het zal trouwens lang duren eer het draaiend onderstel zal toegepast worden op de vooras van de wagens. Als enige merkbare verbeteringen noteert men: het hoefijzer in de 9e en het gareel in de 10e eeuw. Pas later worden de wielen verstevigd door het aanbrengen van spijkers en metalen banden. Niet zelden worden gewoon sleden gebruikt, zelfs buiten de wintermaanden.

De snelheid is laag: gemiddeld 2 à 3 km/h. De wegenbouw is praktisch onbestaande (voor zover reeds van een gestructureerd wegennet sprake kan zijn). Slechts sporadisch worden ruw behouwen stenen als bestrating gebruikt, soms op een dikke laag takkebossen. Dergelijke verbetering blijft in ieder geval beperkt tot de binnenstad. Vanaf de 15e eeuw wordt een betere roodachtige zandsteen aangewend bij de bestratingswerken.

2. Moderne Tijden

In 1526, wordt Brussel met zijn ruim 40.000 inwoners, de meest bevolkte stad uit de Nederlanden en onttroont Mechelen als hoofdstad.

Ze wint nog aan belang, doordat ze de draaischijf wordt voor het internationaal postvervoer. Vanuit Brussel vertrekken postwagens naar andere belangrijke plaatsen. De reistijden blijven echter lang. In de zomer duurt een reis naar Innsbruck 5 dagen, ‘swinters nog anderhalve dag langer. Naar Parijs kon het in 44 respektievelijk 54 uren. Toledo kon pas na 12 dagen tot 2 weken bereikt worden.

De waterweg hoeft voor het wegvervoer nog niet onder te doen. Na de aanleg van het kanaal van Brussel naar Willebroek (1550-1561), wordt de Zenne als vaarweg definitief opgegeven (1596).

In 1684 telt Brussel 64 vertrek- of aankomstpunten voor openbare voertuigen. Hun snelheid is nog beduidend laag: gemiddeld 10 tot 15 km/h.

Voor het eerst krijgt de stad een openbare verlichting, dit met behulp van een duizendtal olielantaarns (1675-1679).

De beschieting van de stad door de Fransen (1596) wordt een ware katastrofe: het ganse stadscentrum en in total 4.000 huizen worden grondig verwoest. Nochtans wordt de stad in vijf jaar tijds heropgebouwd.

Het uitzicht van de wagens is weinig veranderd sedert de middeleeuwen: het blijven logge voertuigen. Pas naar het einde toe, maakt de berline haar opgang.

Zoek op de site

Zoekopdracht