1979 – 2(2)

BEOORDELINGEN

I. OPSOMER, red. (1978)
History of Plants door Rembert Dodoens, facsimile van de Franse editie van 1557, Brussel, publicaties van het Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen, V, volledig in linnen gebonden, 80 + 644 p.

Eerst is hier de titelpagina: “History of Plants/door Rembert Dodoens/Franse vertaling, gevolgd door de/Kleine Collectie/die bevat/de beschrijving van sommige gomsoorten/en likeuren etc./door Charles de l’Escluse/ (1557) /Facsimile/ met inleiding, commentaar en concordantie/met moderne wetenschappelijke terminologie, door/J.-E. Opsomer/Professor aan de Universiteit van Leuven/Lid van het Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen/en de Internationale Vereniging voor de Geschiedenis van de Geneeskunde/Brussel/Nationaal Centrum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen/1978”.

L'Introduction plaatst het boek in alle werken die betrekking hebben op Dodoens, geeft een biobibliografie van Dodoens en één van de L'Escluse, en specificeert wat de "Geschiedenis van Planten" van 1557 en de "Petit Recueil" zijn. Kom dan Opmerkingen over het gebruik van indexen, A Bibliografie niet uitputtend, deIndex van oude namen, L'Index van moderne wetenschappelijke namen, en ten slotte de facsimile van het boek uit 1557.

L'Geschiedenis van planten uit 1557 is meer dan een vertaling van het beroemde Cruydeboeck uit 1554; de inhoud van het werk is zodanig aangepast dat het beter zou zijn om te spreken van een “tweede editie in het Frans”: er zijn 544 hoofdstukken in plaats van 523; beschrijvingen van planten (circa vijftig) en figuren zijn nieuw.

De Kleine collectie dat Charles de l'Escluse heeft toegevoegd is een pamflet van 35 pagina's en 7 figuren. Het is het eerste wetenschappelijke werk van L'Escluse en het enige dat hij in het Frans publiceerde. Het gaat over vijftig nuttige exotische planten en is van groot belang voor de geschiedenis van de apotheek in onze regio.

Dit boek uit 1557 is dan ook van groot belang voor de geschiedenis van de botanie en de geneeskunde, voor de bloemisterij etc. Maar het is zeer zeldzaam. Dank aan degenen die het beschikbaar hebben gesteld aan alle onderzoekers, en in de eerste plaats aan Professor Opsomer. Gezien zijn enorme verdiensten zou ik aarzelen een paar opmerkingen te maken als ik de heer Opsomer niet goed genoeg kende om er zeker van te zijn dat hij daarin de wens zal zien om nuttig te zijn.

De afkorting “D.” waarnaar wordt verwezen in voetnoot 4 p. 5 komt overeen met het Latijnse “Domini” en duidt de adel aan van L’Héritier, heer van Brutelle; deze botanicus volgde zijn naam met 'Dom'. de Brutelle” in de Latijnse titels van zijn werken, en Van Hulthem wist dit heel goed.

De heer Opsomer heeft een vijftigtal planten geïdentificeerd die niet werden herkend door degenen die vóór hem probeerden de planten van Dodoens in verband te brengen met de soort van de huidige botanici. Hij veranderde zo'n 160 identificaties van zijn voorgangers. Het bepalen van de planten waar oude auteurs het over hebben is moeilijk werk. De voortreffelijkheid van de teksten en cijfers van Dodoens laat ons echter toe te zeggen dat de heer Opsomer enkele fouten heeft gemaakt. Hij schrijft (p. 9): “Wij doen daarom niet wat sommige auteurs wel eens hebben gedaan: een huidige wetenschappelijke naam toekennen, uitsluitend uitgaande van oude namen, zonder de beschrijving of representatie te onderzoeken. » De heer Opsomer heeft dit uitstekende principe niet met voldoende nauwkeurigheid toegepast. In feite kunnen alleen oude namen bepalen hoe Hieracium umbellatumde plant die Dodoens noemt Hieracium manius en wie is Sonchus arvensis, of laten zien Linaria in de Elatine en Elatine altera van Dodoens die van ons zijn Veronica hederifolia en V. agrestis, of zelfs laten zien Viburnum lantana in de plant genaamd Viburnum van Dodoens, die een figuur geeft met de titel “Vitalba. Viorge”, een plant die dat duidelijk is Clematis vitalba. Enz.

Voor Frangula alnus, identificeert de heer Opsomer twee Dodoens-fabrieken. Dit geeft een cijfer voor elk van de twee planten. De heer Opsomer beoordeelt de cijfers “redelijk vergelijkbaar” (noot infrapag. 2 p. 69). Ook hier laat de voortreffelijkheid van Dodoens' teksten en figuren geen twijfel bestaan. De illustere Mechelaar nam niet één soort voor twee. In zijn “Derde soort Rhamnus” (p. 487) zegt hij dat hij wordt gevonden “in dit land tussen de tuinen van bepaalde kruidendokters, en een grote hoeveelheid wordt gevonden in de Languedoc”; zijn figuur vertegenwoordigt Paliurus spina-christi met zijn vruchten met ronde golvende vleugels en 2 ongelijke stipulaire doornen. Wat zijn “Black Alder” (p. 533) betreft, die is goed Frangula alnus, stekelloze struik met niet-gevleugelde vruchten zoals weergegeven in de figuur.

Nog een flink aantal andere identificaties zullen door bloemisten worden gecorrigeerd (bijvoorbeeld 888 is Sonchus oleraceus, enz...) of ze perplex achterlaten. Maar over het geheel genomen, herhaal ik, moeten we de heer Opsomer hartelijk bedanken, die alle geïnteresseerden niet alleen heeft voorzien van het werk uit 1557, maar ook van commentaar dat het verdient om nauwkeurig te worden bestudeerd.

A. Lawalrée

Zoek op de site

Zoekopdracht