1985 – 8(3)

Het feit dat een genormaliseerde terminologie enkel voor de typen benamingen voorziet, betekent uiteraard niet dat de modellen niet bestudeerd worden, integendeel. Een type is een afgetrokken begrip. Om er een juiste en volledige beschrijving van te kunnen geven is het noodzakelijk zijn modellen te kennen.

De begripsvorming is bij het opstellen van een terminologie fundamenteel. Is ze onnauwkeurig, dan is het document nutteloos. Maar het is een moeilijk en delikaat werk. Wegens het ontbreken van degelijke monografieën en verzamelingen duiken voortdurend nieuwe modellen en typen op. Het is nagenoeg uitgesloten op een accuraat en volledig overzicht van de modellen te kunnen steunen, voordat men met de beschrijving en het kiezen van een benaming begint. Aan de theoretische vereiste « vooraf een volledige begripsvorming aangaande de te definiëren zaak en een nauwkeurige opsomming van alle kenmerken die voor het doel van de definitie nodig zijn » (Terminologie, 1962, p. 14) kan bij gevolg zelden voldaan worden. Tot de dag waarop de terminologie gepubliceerd wordt – en ook daarna -, zullen de met moeite neergepende inlichtingen als voorlopig beschouwd moeten worden.

Een tweede moeilijkheid bij de begripsvorming is dat het onderkennen van de typen een grondige kennis van de werktuigen vergt. Het is hier niet mogelijk al de elementen te bespreken die de werktuigen van elkaar onderscheiden. Het moge volstaan ze hier even op te sommen. Bij de innerlijke kenmerken horen de grondstof(fen) waaruit zowel het werkend deel als de steel vervaardigd zijn, de vorm, het gewicht en de afmetingen van beide onderdelen. De uiterlijke kenmerken zijn de bestemming – het onderscheid bestemming-gebruik is hier fundamenteel (David 1982b) -, de werkingswijze en de hanteerwijze.

Ideaal zou het zijn zo de opsteller ook een technicus was. Meer dan eens zal hij immers zelf een diepgaand onderzoek moeten instellen omdat de monografieën ontbreken of omdat het geval twijfelachtig is. Zelfs wanneer studies voorhanden zijn, is het probleem niet altijd opgelost. Niet alle vorsers schrijven dezelfde kenmerken aan een type toe. Al naargelang van de streek, de periode, de werkomstandigheden enz. kan de nadruk op één bijzonderheid gelegd worden. Soms is het onderscheid dus voor discussie vatbaar.

Daar de benamingen van de genormaliseerde terminologie typen aanduiden, zijn ze noch tijd- noch streekgebonden. Ze kunnen bijgevolg dienen om werktuigen aan te duiden uit om het even welke periode of land (in dat verband wordt soms van « transculturele benaming » gesproken (Koechlin, 1971, p. 148), op voorwaarde dat al de kenmerken ervan overeenstemmen. Er dient immers rekening gehouden te worden met het feit dat een genormaliseerde terminologie eerst opgesteld wordt voor een bepaalde streek. De begripsvorming is dus eigen aan dat gebied, zodat het kan voorkomen dat enkele eigenschappen van een type elders verschillen. Vooraleer de benaming te gebruiken om dat ander werktuig aan te duiden, moet men onderzoeken of het wel over hetzelfde type gaat. Als wij b.v. een bijl als een werktuig beschouwen waarmee geslagen wordt, mogen wij dan wel het woord bijl gebruiken om de Afrikaanse werktuigen aan te duiden, waarmee vooral gesneden en gestoken wordt ?

Hier rijst het probleem van de vertaling van de benamingen. Het is niet mogelijk in de eigen taal een naam te vinden voor al de buitenlandse werktuigen. Wanneer hetzelfde type bedoeld wordt, mag men uiteraard zijn eigen term gebruiken; in al de andere gevallen is het wenselijk het vreemde woord te behouden, voor zover het nauwkeurig is, of dient het werktuig uitvoerig beschreven te worden.

Rechercher sur le site

Rechercher