1978 – n°2 – juin

Wettelijke bescherming van roerende industriëel-archeologische objekten in se wordt door de vergadering wel als nuttig ervaren, doch niet als absoluut noodzakelijk wanneer er andere – vooral financiële – mogelijkheden bestaan ; bescherming help wel een aantal problemen (o.m. i.v.m. de onvervreemdbaarheid) oplossen.

– In geval van bescherming van industriëel-archeologische landschappen en/of gebouwen met een intakte installatie, bleek duidelijk hoezeer definitieve resultaten samenhangen met een – eventueel wettelijk te voorziene – adekwate beheersorganisatie.

– Voor dokumenten en archieven dient – bij deponering van deze bij archiefinstellingen – een juridische garantie uitgebouwd te worden voor diskretie en bescherming van fabrieksgeheimen – waardoor bedrijven minder terughoudendheid zouden vertonen tegen het deponeren van historischbelangrijke archiefreeksen.

– Een belangrijk probleem betreft het beschermen van de know-how, de technische vakkennsis en -kunde. In dit verband werd gewezen naar het Japanse voorbeeld : in dit land worden ambachtslui welke de traditionele technieken in stand houden van staatswege « beschermd als monumenten der immateriële cultuur ». In totaal wordt hiervoor een bedrag van 1.500.000 yen per persoon en per jaar uitgetrokken, met het oog op de opleiding en het overdragen van de kennis op één of meerdere opvolgers.

– Algemeen werd gesteld dat financiële tussenkomsten (by. Subsidies) eerder moeten vastgesteld worden met het oog op het stimuleren van initiatieven en met het oog op het verwezenlijken van
een sociaal voordeel waarvan de totale bevolking dient te genieten. Subsidies moeten gekoppeld worden aan een sociaal-kulturele kosten-baten-analyse, en aan voorwaarden voor de onvervreemdbaarheid van het patrimonium voor de gemeenschap.

Textile industry

(Voorz. O. Baldinger, Brugg; sekret. R. Fitzgerald, Leeds; openingsrede door R. Hills, Manchester)

Het werkdokument van R. L. Hills toonde duidelijk de bestaande problemen voor het museologisch konserveren van textielmachines, en – mutatis mutandis, zoals uit de diskussies bleek – van alle machines.

Uit de vergadering bleek duidelijk dat, vooraleer tot de uitbouw van een museum over te gaan, men duidelijk de doelstellingen dient te formuleren (wat streeft men eigenlijk na met de konservatie van
industriëelarcheologische relikten?). Vervolgens dient men een onderzoek te doen naar de mogelijkheden (o.m. op basis van inventarisatie). En pas dan kan de praktische en inhoudelijke realiteit een succes worden.

Twee opties zijn mogelijk:
– het lokaal historisch/heemkundig: … museum (dat inzicht bijbrengt in de lokale situatie en evolutie, en aldus bepaalde industriële aspekten kan omvatten, illustreren en evokeren);
– het thematisch museum, afgestemd op één typische nijverheidstak (bv. textiel). Vanuit industriëel-archeologisch standpunt mag dit niet tot een zuiver technische kollektie beperkt worden, doch dient de uitbouw op de eerste plaats een inzicht bij te brengen, uitgaande van de materiële infrastruktuur, op het kader en de gevolgen welke door die nijverheidstak geschapen werden.

Technisch-konservatief en -restauratief blijken nog tal van wetenschappelijke en praktische problemen te bestaan, vooral wat betreft de vroegste spin- en weefmachines.

Besloten werd:
– binnen deze bestaande specialistenkern zal overgegaan worden tot zeer nauwe samenwerking en informatie-uitwisseling;
– men zou trachten een internationaal, doch in omvang beperkt specialistenkongres te organiseren in de loop van 1979, over de problemen van konservatie, restauratie en prezentatie van vroege (18de en begin 19de eeuwse) textielmachines.

Rechercher sur le site

Rechercher