Vanaf begin 1978 werd in de schoot van de Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg een Bureau voor Industriële Archeologie en Molenzorg opgericht (p/a Recolettenlei 6, 9000 Gent). Wie hierin echter grootse verwachtingen koestert komt ietwat bedrogen uit. Eén hardwerkende inspekteur in tijdelijk-vast dienstverband is er thans belast met de zorg voor de ruim 213 watermolens, 142 windmolens en 206 molenrompen die Vlaanderen nog rijk is, plus uiteraard de stations, bruggen, bedrijven, stoommachines, arbeidershuisvesting, enz … enz … Maar, het Bureau bestaat, doet zijn best, en de eerste resultaten zijn er, zoals blijkt uit het overzicht van de afrekening van rijkssubsidies voor molenrestauraties (waarbij dient opgemerkt dat het bedrag van de subsidiëringen rechtevenredig is met de interesse, de motivatie en dus het aantal ingediende dossiers) :
1977 | 2. 937. 472 fr |
1978 | 17. 234. 106 fr |
1979 | 35. 305. 045 fr. |
Voor 1980 werden nog geen definitieve cijfers bekendgemaakt.
Men kan dus slechts de hoop uitspreken en ijveren voor een verdere efficiënte uitbouw van deze struktuur.
In 1978 werd eveneens de VLAAMSE VERENIGING VOOR INDUSTRIELE ARCHEOLOGIE vzw. (Postbus 30, postkantoor Maria Hendrikaplein, 9000 Gent-12) opgericht, met de bedoeling om de inspanningen van vrijwilligers te stimuleren en te coördineren. De statuten van deze vereniging werden goedgekeurd op (symbolisch ???) 1 mei 1978, en bepalen in art. 2 het doel:
1° – Het promoveren der industriële archeologie en van het wetenschappelijk onderzoek in dit verband ;
2° – Het zich inzetten voor het behoud van industrieel-archeologische relikten.
Art. 2 verduidelijkt ook : Als industriële archeologie wordt gezien : de studie van de materiële kultuur der industriële periode.
Dat er aan een dergelijke vereniging een nood bestond blijkt duidelijk uit de steeds groeiende respons, die zich eveneens in het leden-aantal weergeeft :
1978 | 188 leden |
1979 | 241 leden |
1980 | 265 leden |
1981 | 343 leden (einde augustus). |
De werking van de vereniging drijft echter volledig, óók financieel, op vrijwillige medewerkers en vrijwillige bijdragen van leden en sympathisanten. Dit kan een nadeel lijken, doch is tevens een sterkte, zowel voor wat betreft de motivatie van de medewerkers, als voor de oriëntatie van de VVIA naar het vrijwilligerswerk toe.
De basis-aktiviteiten bestaan uit :
– het sensibiliseren van het publiek voor de noodzaak van studie, behoud en valorizeren van het industrieel erfgoed,
– informatie verschaffen aan leden en niet-leden (o. m. door regelmatige perskommunikees) over het industrieel-archeologisch gebeuren in binnen- en buitenland – zo zorgt de VVIA o. m. voor de verspreiding van de mededelingen en aankondigingen van The International Committee for the Conservation of the Industrial Heritage in België,
– optreden als kontaktpunt en katalysator voor de koördinatie tussen individuen, verenigingen en instellingen,
– het verdedigen van de belangen van de industriële archeologie en van de beoefenaars ervan.
Wat dit laatste aanbelangt kan gewezen worden op de akties die de VVIA voerde (en nog steeds voert) om het verdwenen Musée de l’Industrie (opgericht in 1824 door Willem I) terug te vinden. Op dit ogenblik wordt eveneens opgetreden tegen de regelmatige weigeringen van het Belgisch Leger om mee te helpen bij de redding van industriële relikten. Het transportprobleem, of bepaalde technische problemen zijn nl. de voornaamste hinderpalen waarop nieuwe museologische initiatieven of groepen vrijwilligers stuiten. Verwijzend naar het dienstverlenend optreden van de Royal Engineers (genie) in Groot-Brittannië, tracht de VVIA o. m. via parlementaire weg de Belgische militaire overheid van de noodzaak en de sociaal-kulturele waarde van een dergelijk optreden te overtuigen … tot op dit ogenblik echter tevergeefs !
Ondanks deze aspekten van haar werking is de VVIA niet van plan eigen kollekties aan te leggen: de vereniging zal nooit een eigen museum uitbaten, of een bibliotheek- of documentatiecentrum openen.
Het optreden van de VVIA beperkt zich er meestal toe om personen die voorwerpen in schenking of bruikleen willen afstaan in kontakt te brengen met belanghebbende instellingen of organisaties.