Zo’n vorm verdween schijnbaar sinds lang in onze streken.
Onze hoefstallen zijn kort en dragen achteraan twee (kromme) stangen, zoals F. de Garsault (1741) en de Encyclopédie ze reeds voorstellen (afb. 5) [[ Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers … mis en ordre et publié par D. Diderot Parijs, 1740-80, s‧v. maréchal-ferrant. De verklaring luidt als volgt: 1) Anneau ervant à passer une corde lorsque l’on donne des breuvages aux chevaux. 2) Levier servant à tourner la barre pour monter les soupentes. 3) Soupentes. 4) Doubles soupentes servant de poitrail et de reculement pour maintenir le cheval dans le travail. 5) Soupentes servant de même. 6) Barres de fer appelées main de travail, servant à lever les piés de derrière des chevaux, soit pour les ferrer
ou opérer. 7) Main de devant servant à lever les piés de devant, soit pour les ferrer ou pour les opérer. 8) Coussinet placé en-dedans du travail, de peur que les chevaux ne s’estropient. 9) Anneau donnant attache aux plates-longes avec lesquelles on lève les pieds des chevaux. Wellicht staat stuk 1 aan de verkeerde zijde. Het ziet er immers handiger uit het aan de voorkant te bevestigen. Of was het de gewoonte het paard langs beide zijden binnen te laten, zoals de Garsault (op. cit.) het schrijft : doordat de gaten van dezelfde grootte waren, konden de pennen van de losse stukken zowel voor- als achteraan in de stijlen gestoken worden.]].
Het windas lijkt ook een latere verbetering te zijn. Het eerste spoor dat ik er tot nog toe van gevonden heb, is een Duits fresco, vermoedelijk van ca 1500 (Brandt, 1927) (afb. 6). Aan een zijde eindigen de horizontale onderste balken in twee bogen, die in de grond steken. Werd het paard averechts voorgesteld en gaat het hier om een eerste stap naar de latere kromme stangen? Tot hiertoe krijgt deze vraag geen antwoord.
Afb. 4
Samenvattend mag men dus aannemen dat de hoefstal oorspronkelijk enkel een soort van kooi was, die het dier als het ware opsloot. De verdere evolutie, die niets aan het principe veranderde, was op het einde van de middeleeuwen reeds ver gevorderd.
Afb. 5
Op de tweede gestelde vraag, namelijk hoe oud is de hoefstal, volgt reeds een gedeeltelijk antwoord. Op grond van het aangehaalde beeldmateriaal mag men immers aannemen dat het toestel in de 14de eeuw gewoon was. Verscheidene teksten, zoals het reeds aangehaald Livre des métiers, bevestigen dat. Wanneer Geoffrey Chaucer b‧v. in zijn Vertellingen van de pelgrims naar Kantelberg schrijft dat de jonge vrouw van de timmerman als een veulen in de hoefstal sprong (Sheat, 1957), dan gebruikt hij een beeld dat voor zijn tijdgenoten duidelijk was. In die periode vindt men ook meermaals een toelating van eender travaelgen voor zijn huis te stellene ter straeten[[ Domaniaal rentenboek van het land van Dendermonde, ca. 1350, aangehaald door Lindemans (1952).]].
In 1375 te Parijs betaalde de smid daarvoor twee goudfranken, en daarbij een jaarlijkse taks (Fagniez, 1877).