(ALGEMEEN RIJKSARCHIEF BRUSSEL, KERKREGISTERS, GEETBETS nr. 1, f° 114 v°, akte 154)
Die 20 Augusti coepit hic nos allambere pestis mortua filia Balduini van Aelst et uxore eius statim impetita subnato in inguinibus carbone. Die 26 quae erat dominica D. Bartholomeus Grootloon sub vesperam conspecto Balduino per hortum ambulante consternatus. Ecce (inquit) ille homo adhuc comparet hic! Interdicendum ei esset communitate et similia proferendo alia testabatur satis consternationem suam. Eadem hebdomada quadam nocte vehementer in somnis fuit exterritus. Somnians se correptum peste. Nocte deinde inter sabbatem et dominicam XIIIam pentecostes correptus fuit quodam horrore frigido et coepit male valere. Illo mane reddidit urinam instar atramenti atram. Celebravit raptim primum sacrum. Deinde jussit sibi aperiri venam in brachio dextro decubuitque illo die graviter, sanguis coagulatus statim ater fuit instar carbonis. Sub vesperam visus est melius habere sequenti mane quae erat tertia Septembris peius ille fuit; admotae sunt cucurbitulae, nihil fuit levamenti. Sub noctem circa horam nonam condidit testamentum. Confessus est ut potuit generaliter tantum et accepta absolutione cum fauces non paterent, inunctus est. Inter decimam et undecimam dum ei superleguntur commendationes animae cum vomita saniei exspiravit.
Et statim apparuerunt in femore dextro, ad utramque axillam et in pede altero circa magnum digitum lividi colores et ordinaria signa pestis.
Post duas vero horas totum corpus plenum fuit nigris pustulis. Jacuit abinde dies duos totos, usque ad quinctam septembris quando sepultus fuit in cœmiterio ad murum e regione chori paullo supra minorem januam, cum non toleraretur a Mairore et Communitate in templo sepeliri propter fetorem cadaveris iam triduani. Cum eo vero contumulata est proles parvula sororis eius Mariae. Requiescant in pace.
Die 10 septembris mortuus est alter filiolus maiornatus eiusdem Mariæ ex Ægidio vanden Born milite.
Vertaling:
Op 20 augustus (1629) begon de pest bij ons rond te waren door de dood van de dochter van Boudewijn van Aelst en zijn vrouw. Zij werd plots overvallen door de groei van een zwarte buil in de lies.
Op 26 – een zondag – werd H. Bartholomeus Grootloon’s avonds verschrikt door de aanblik van Boudewijn, die wandelde in zijn tuin. Kijk eens hoe die man eruit ziet, zei hij. Hij toonde zijn ontsteltenis voldoende door te zeggen dat hem omgang met anderen moest ontzegd worden en andere dingen meer. Dezelfde week nog werd hij op een nacht in zijn slaap hevig geschokt. Hij droomde dat hij aangetast was door de pest. De volgende nacht, tussen de zaterdag en de dertiende zondag na pinksteren werd hij gegrepen door koude rillingen en werd ziek. ‘s Anderdaags urineerde hij zo zwart als inkt. Gauw droeg hij nog de eerste mis op. Dan gebood hij hem te aderlaten in de rechterarm en die dag ging hij zich ziek neerleggen en het gestolde bloed was onmiddellijk zwart als kool. ‘s Avonds leek hij beter maar de morgen daarop – het was dan 3 september – was hij weer slechter. Er werden pompoenen aangewend, maar niets bracht baat. ‘s Avonds rond 9 uur maakte hij zijn testament. Voor zover hij kon, sprak hij een algemene biecht en nadat hem de absolutie was gegeven werd hij, vermits hij niet kon slikken, gezalfd. Tussen 10 en 11 uur, tussen de laatste gebeden voor zijn zieleheil, stierf hij onder het braken van bedorven bloed. Onmiddellijk verschenen aan zijn rechterdij, aan zijn oksels en aan de linkervoet, aan zijn grote teen, loodkleurige tinten en de gewone tekens van de pest. Na 2 uur was heel zijn lichaam vol met zwarte puisten. Dan lag hij nog twee dagen, tot 5 september, als hij begraven werd op het kerkhof bij de koormuur, een weinig voorbij de kleine poort, vermits de Meier en de bevolking niet zouden toelaten dat hij begraven werd in de kerk omwille van de stank van een lijk van reeds drie dagen. Met hem werd het wichtje van zijn zuster Maria begraven. Dat zij in vrede rusten.
Op 10 september stierf het andere en oudere zoontje van dezelfde Maria, geboren uit (haar verbintenis met) Gillis vanden Born, soldaat.