Voordat ik begin met een enkelvoudige schets van de inhoud van aristotelische en ptolemaische theorieën, moet ik het leerplan van de middeleeuwse universiteit in herinnering roepen. Iedere student in de « facultas artium » had eerst het trivium, en daarna het quadrivium, moeten leren. Het trivium – bron van ons woord « triviaal » – bevatte grammatical, rhetorica, en dialectica – grandiose woorden voor het lezen en schrijven. Het quadrivium, het viertal hogere vrije kunsten, bevatte rekenkunde, geometrie, astronomie, en muziek – het laatste gestudeerd op een volkomen theoretische, aritmetische, manier. In het kort, de kern van de middeleeuwse studie was grotendeels door de exacte wetenschappen gevormd. Weinig studenten bleven lang genoeg op de universiteit om in de hogere faculteiten van Godsdienst, Rechten, of Medicijn te kunnen studeren. Je moet zeker niet de invloed van de vier exacte wetenschappen onderschatten !
Het gehele wijsgerige systeem van Aristoteles vormt een zo sluitend geheel, dat men er bezwaarlijk een enkel onderdeel van uiteen kan zetten. Zijn leer van substantie en accidens, materie en vorm, potentie en act, bijvoorbeeld, heeft een sterke samenhang met zijn elementenleer en zijn opinie over de onmogelijkheid van het vacuum: en alles hing samen met zijn leer van de vier oorzaken en het doelbegrip. In zijn cosmologie niettemin had Aristoteles aan enkele voorgangers veel te danken voor wat betreft iedeëen van een tamelijk zelfstandig aard. Zijn werkwijze was een nauwkeurige critiek op zijn voorgangers te leveren, een wat historische methode, dus. Hij heeft het wereldbeeld van Philolaos gekend, waarin de aarde ronddraaiend werd gedacht om een centraal vuur. Mischien kende hij ook de leer van Herakleides van Pontos, waarin de aarde zowel een aswenteling als een beweging in een cirkel rondom de Zon werd toegekend. Deze mogelijkheden verwierp hij, met grote consekwenties voor de natuurwetenschappen in latere eeuwen. En waarom was Aristoteles overtuigd van de centrale positie van onze aarde? Dit hing samen met zijn leer van natuurlijke beweging, natuurlijke plaats, en de vier elementen – aarde, water, lucht, en vuur. Wanneer wij een zwaar lichaam loslaten, beweegt het naar het centrum van het heelal toe, om zich te verenigen met zijn natuurlijke plaats, waar het thuis hoort. Op dezelfde wijze moet de aarde zelf – uit het element aarde samengesteld – zich bevinden waar ze van nature thuishoort, in het wereldcentrum. Aristoteles had geen ingewikkelde sterrenkundige waarnemingen hoeven maken om zo’n gevolg te kunnen trekken. Evenzo voor de ordelijke rangschikking van de sferen van de elementen naar zwaarte en lichtheid. Een eerste schets van zijn beeld van het heelal was dus deze: om een centraal bolvormige aarde om de aarde zijn elf primaire sferen gelegen, sferen die begrensd worden door twee concentrische boloppervlakken. De binnenste drie, bevattende de elementen water, lucht, en vuur, verkeren in het algemeen in rust, terwijl de buitenste acht, dragers van de Zon, Maan en de planeten Mercurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus, en het stelsel der vaste sterren, dagelijks om de hemelas wentelen, en over langere tijden nog meer ingewikkelde bewegingen maken. Elke planeet heeft een of meer eigen periodes, en elk verplaatst zich ten opzichte van de sterren op een heel vreemde manier.
Misschien kent U iets over die bewegingen, met heen en weergangen, en kringduikeling, zo te zeggen. Hoe was het mogelijk die bewegingen te verklaren? De eerste wetenschappelijke oplossingen werden door de Babiloniers gevonden, zonder het gebruik van meetkunde. Plato heeft het probleem gecodificeerd: de oplossing, zei hij, moet alleen in termen van regelmatige (eenparige) en cirkelvormige bewegingen gegeven worden. Van dezelfde tijd als Plato en Aristoteles was Eudoxos van Knidos, befaamd als meetkundige, die heeft de eerste krachtige geometische theorische theorie gevonden. Zoals misschien iedereen hier weet, wordt in zijn theorie elk der planeten Saturnus, Jupiter, Mars, Venus, en Mercurius rondgevoerd door een systeem van vier sferen, waarvan telkens elke volgende in de beweging der voorafgaande deelt, en waarvan :
- de eerste de dagelijkse rotatie teweegbrengt;
- de tweede de eigenbeweging langs de dierenriem;
- de derde en vierde de lussen in de banen veroorzaken.
De meetkundige details van deze boeiende theorie zijn geen onderwerp voor vanmiddag. Let op, toch, het kenmerkende van deze theorie van concentrische sferen, onderscheidt zich van de planetaire theorieën van de latere Grieksen, d.w.z., dat zij geen andere bewegingen van de Zon, Maan, en planeten erkent dan wentelingen om assen door het centrum van de heelal. En de theorie van Eudoxos, met een vergroting van het aantal sferen – nu 55 -, was door Aristoteles overgenomen. Zoveel sferen had hij nodig, ten eerste, om een betere aansluiting aan de waarneming te krijgen, en ten tweede, om het meeslepend effect van de hogere sferen te compenseren in een systeem waarin alles werkt door de overbrenging van energie van buiten naar binnen. (Op de buitenkant van het model, plaatste Aristoteles zijn primum mobile, eerst motor van het heelal).
In de wijsbegeerte van Aristoteles, onderstelt iedere beweging een motor. Wat zijn de motoren die de hemelsferen teweegbrengen? Volgens Plato, zijn de planeten goden, of minstens levende wezens, die zich uit eigen kracht bewegen. Volgens Aristoteles zijn de hemelsferen onveranderlijk, perfekt en eeuwig. De bewegers moeten dus immaterieel zijn. De beweging van iedere sfeer hangt van de beweging van de sfeer ernaast naar boven af, tot de achtste spheer (van beneden afgerekend), d.w.z. de Eerste Beweger beweegt alleen door het streven voor volmaaktheid. Dit beeld leidde tot aan een leer van een hierarchische ordening in het heelal (sferen, elementen, mineralen, planten, dieren, en eindelijk de mens en God), een leer die de Christenen zeer aantrekkelijk vonden. In een mengsel van platonische en aristotelische leerstellingen heeft pseudo-Dionysios iets uitgelegd dat in het Middeleeuwen een standaard beeld is geworden, met name een beeld dat gewone aristotelische sferen – nu helemaal zonder astronomische details – allemaal door een engel in beweging werden gebracht. Hier ligt een van de meest belangrijke architectonische componenten van het wereldbeeld van Dantes Divinia Commedia.
In de vijf eeuwen tussen Aristoteles en Ptolemaeus vinden wij een grote verandering in de methoden van de astronoom die met planetenleer bezig was. De nieuwe modellen waren in termen van cirkels ontwikkeld, en niet van sferen, zoals in het model van Eudoxos.